Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7090

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/693 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering: minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt die tot de zijne. Uit het rapport van de zenuwarts Busard van 23 juli 2007 valt af te leiden dat hij bij zijn oordeelsvorming goeddeels als gegeven is uitgegaan van hetgeen appellante hem bij het afnemen van de anamnese aan subjectieve klachten heeft medegedeeld, iets waarop ook de bezwaarverzekeringsarts Sijben in zijn commentaar van 1 november 2007 heeft gewezen. De Raad onderschrijft het bezwaar van Sijben dat Busard niet objectiveert op basis van welke medische gronden meer beperkingen moeten worden aangenomen dat waarvan de verzekeringsartsen zijn uitgegaan. Geen aanleiding voor een deskundigenonderzoek.


Uitspraak

08/693 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 december 2007, 07/965 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 4 september 2009. I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker verbonden aan Delescen Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2009. Namens appellante is verschenen H.J.A. Aerts. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.F.K. ter Hennepe. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 10 augustus 2006 is de aan appellante toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, met ingang van 5 oktober 2006 ingetrokken onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is gaan bedragen. 1.2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 januari 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat en voor zover voor het hoger beroep van belang - het volgende overwogen. Het bestreden besluit is wat de medische aspecten betreft gebaseerd op een aantal medische stukken, waaronder de rapportages van vier (bezwaar)verzekeringsartsen. Daarnaast is door appellante een rapport van de zenuwarts H.L.M.S. Busard, gedateerd 23 juli 2007, in het geding gebracht. In een reactie van 1 november 2007 op het rapport van zenuwarts Busard heeft bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben overwogen dat er op grond van de primaire beoordeling van appellante door twee verzekeringsartsen geen aanleiding bestond voor het aannemen van een psychiatrische stoornis of neurologische afwijking. In het door Busard opgestelde rapport wordt na de uitgebreide anamnese het door appellante geclaimde functieverlies zonder meer overgenomen als geconstateerd functieverlies. Voorts merkt Sijben op dat in het rapport van Busard expliciet wordt aangegeven dat de klachten van appellante reƫel en invaliderend zijn zonder dat hiervoor enige onderbouwing is te vinden. Tevens gaat Busard uit van het bestaan van energieverlies zonder hierbij een kwantificatie te geven. Bij de klachten van appellante past volgens Sijben, gelet op de standaard behandeladviezen bij fibromyalgie, juist geen urenbeperking. Ten slotte overweegt Sijben dat hij het geen goede zaak vindt als de belastbaarheid van een persoon met klachten van het bewegingsapparaat op louter anamnestische gronden in kaart wordt gebracht door een zenuwarts. Op basis van deze overwegingen van Sijben komt naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen en zijn er geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de vanwege het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per 5 oktober 2006. Voorts acht de rechtbank het standpunt van het Uwv dat per 5 oktober 2006 geen aanleiding meer bestaat voor het aannemen van een urenbeperking voldoende gemotiveerd. 3. Appellante heeft in hoger beroep - evenals in bezwaar en beroep - aangevoerd dat ten onrechte geen enkele beperking is aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren (rubriek 1) en sociaal functioneren (rubriek 2) en dat ten onrechte geen urenbeperking meer is opgenomen in rubriek 6 (werktijden) van de FML van 26 juni 2006. Zij voelt zich daarin gesteund door de eerder genoemde rapportage van Busard en diens reactie van 13 november 2007 op het commentaar daarop van bezwaarverzekeringsarts Sijben. Appellante heeft verzocht om haar opnieuw te laten onderzoeken door een medisch deskundige, bij voorkeur een neuro-psychiater. Met name energetische beperkingen rechtvaardigen naar de mening van appellante het onveranderd aannemen van een urenbeperking. Voorts heeft zij nog benadrukt dat haar belastbaarheid zeer wisselend is en de recuperatieperiode na inspanning groot, zodat van een werkgever niet verwacht kan worden appellante in dienst te nemen. Ten slotte stelt appellante zich op het standpunt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies qua opleiding en ervaring voor haar wel geschikt zijn, maar haar (medische) belastbaarheid overschrijden. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt die tot de zijne. 4.2. Uit het rapport van Busard van 23 juli 2007 valt af te leiden dat hij bij zijn oordeelsvorming goeddeels als gegeven is uitgegaan van hetgeen appellante hem bij het afnemen van de anamnese aan subjectieve klachten heeft medegedeeld, iets waarop ook de bezwaarverzekeringsarts Sijben in zijn commentaar van 1 november 2007 heeft gewezen. De Raad onderschrijft het bezwaar van Sijben dat Busard niet objectiveert op basis van welke medische gronden meer beperkingen moeten worden aangenomen dat waarvan de verzekeringsartsen zijn uitgegaan. Dat wordt niet anders door de reactie van Busard van 13 november 2007, waarin de Raad niet heeft aangetroffen op welke gronden Busard meent dat zijn rapportage van 23 juli 2007 een naar behoren medisch gemotiveerd en verantwoord oordeel over de belastbaarheid van appellante op de datum in geding inhoudt. 4.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding een deskundigenonderzoek te gelasten. 4.4. Aangezien alleen medische gronden zijn aangevoerd en de rechtbank naar het oordeel van de Raad afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd geschikt zijn voor appellante, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2009. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) T.J. van der Torn TM