Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7104

Datum uitspraak2009-09-08
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000598-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft in de nacht, nadat hij drugs had gebruikt, in de woning van een ander iemand met een groot mes in de zij gestoken. Ook heeft hij een van de andere aanwezigen bedreigd. Een beroep op noodweer(exces) verwerpt het hof omdat niet aannemelijk is dat er op enig moment een aanval op verdachte is geweest waartegen hij zich zou hebben moeten verdedigen. Verdacht was t.t.v. de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar. Volgt ontslag van alle rechtsvervolging en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000598-09 Parketnummer eerste aanleg: 17-880226-07 Arrest van 8 september 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 3 maart 2009 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1976] te [geboorteplaats], zonder bekende woonplaats hier te lande, thans verblijvende in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel, verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam. Het vonnis waarvan beroep De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft voorts gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en heeft de verpleging van verdachte bevolen, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan verdachte, wegens de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging zal opleggen. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat: 1: hij op of omstreeks 13 juni 2007 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vleesmes die [slachtoffer 1] in de rug, althans de zij (ter hoogte van zijn longen en/of nieren) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte hij op of omstreeks 13 juni 2007 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vleesmes die [slachtoffer 1] in de rug, althans de zij (ter hoogte van zijn longen en/of nieren) heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2: hij op of omstreeks 13 juni 2007 te [plaats], [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes in een bank gestoken althans een mes in de nabijheid van die [slachtoffer 2] gehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Jullie gaan er allemaal aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Bewijsmiddelen * De telkens in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal: - van aangifte door [slachtoffer 1] (pagina's 22 tot en met 24); - van verhoor aangever [slachtoffer 1] (pagina's 26 tot en met 28); - van aangifte door [slachtoffer 2] (pagina's 31 tot en met 37); - van verhoor getuige [getuige] (pagina's 38 tot en met 43); * de geneeskundige verklaring (pagina 50); * de verklaring van verdachte ter terechtzitting; * de foto's van een bank (pagina 54), het slachtoffer en het mes (pagina 55). Uit deze bewijsmiddelen benoemt het hof de navolgende feiten en omstandigheden: - [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij en verdachte in de nacht van 12 op 13 juni 2007 samen verdovende middelen hebben gebruikt; - [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat op 13 juni 2007, omstreeks 03:00 uur verdachte in de woning verschijnt waar op dat moment hijzelf, [slachtoffer 2], hun kinderen en [getuige] zich bevinden. Verdachte heeft een (groot) mes in zijn hand. Hij kijkt raar en bezeten uit zijn ogen. Hij roept onder meer: "Het is afgelopen. Ik ben niet bang om te zitten". Verdachte zwaait vervolgens met het mes in de richting van de kinderen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] vraagt verdachte wat hij doet, en daarop loopt verdachte op hem af en steekt hem met een zwaaiende beweging in de zij. Verdachte roept dan tegen [slachtoffer 1]: "Dat is goed voor je!" en trekt het mes uit [slachtoffer 1]. - [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte na zijn binnenkomst in de woning riep "Jullie gaan allemaal dood" en "Jullie gaan er allemaal aan". Nadat verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken, steekt hij het mes in de bank waarop [slachtoffer 2] zit. Hij kijkt [slachtoffer 2] daarbij aan en roept: "Jullie gaan er allemaal aan"; - [getuige] heeft verklaard dat verdachte in haar woning met een mes begon te zwaaien en dat hij schreeuwde dat er vanavond mensen dood zouden gaan. Hij leek bezeten te zijn. Zij zag dat verdachte met het mes in zijn hand op [slachtoffer 1] toeliep en dat hij [slachtoffer 1] in de linkerzijde van zijn lichaam stak. Zij zag dat het mes, waarvan het lemmet ongeveer twintig centimeter lang was, zeker tot de helft in het lichaam van [slachtoffer 1] verdween; - [slachtoffer 1] heeft nog verklaard dat hem in het ziekenhuis is verteld dat hij een wond van 12 centimeter diep heeft, waarbij tevens het longvlies is geraakt. Hij heeft ongeveer drie liter bloed verloren; - Verdachte heeft verklaard dat hij op het door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] genoemde moment in de woning van [getuige] is geweest en dat hij een mes heeft gehanteerd; - Op de foto's is te zien dat [slachtoffer 1] een steekwond in de zij heeft, en dat in de bank die in de betreffende woning staat een gat zit. Tevens is op een van de foto's een groot mes te zien; - Uit de medische verklaring blijkt dat [slachtoffer 1] met een mes hoog in de linkerflank is gestoken. Bewijsoverweging De raadsvrouw van verdachte heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat er bij verdachte geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het doden van [slachtoffer 1]. Verdachte zou, terwijl hij een mes in de hand hield, een zwaaiende beweging met zijn arm hebben gemaakt op hetzelfde moment dat [slachtoffer 1] met zijn lichaam een draaiende beweging richting verdachte maakte. Daarbij is kennelijk het mes met [slachtoffer 1] in aanraking gekomen. Uit de bewijsmiddelen kan volgens de raadsvrouw niet worden afgeleid dat het steken van verdachte ter hoogte was van vitale organen van [slachtoffer 1] en evenmin in welke mate verdachte (mogelijk) vitale organen zou hebben kunnen raken, zodanig dat [slachtoffer 1] ten gevolge daarvan had kunnen overlijden. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Anders dan de raadsvrouw, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en dat hij met dat opzet met een mes die [slachtoffer 1] heeft gestoken. Verdachte, die onder invloed van verdovende middelen verkeerde, is met een groot mes in handen de woning van [getuige] binnengetreden. Direct na zijn binnenkomst deed hij uitlatingen met de strekking dat de aanwezigen 'eraan zouden gaan'. Vervolgens heeft verdachte ook daadwerkelijk één van de aanwezigen met dat mes in de zij gestoken. De stelling van verdachte dat hij slechts met het mes gezwaaid heeft en toen per ongeluk het slachtoffer raakte wordt weerlegd door de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [getuige], die allen verklaren dat verdachte met het mes stak. Uit de vastgestelde feitelijke toedracht (binnen komen met een groot mes in de hand, roepen dat de aanwezigen eraan gaan en vervolgens steken met dat mes) volgt dat bij verdachte het opzet voorzat om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dat de aldus toegebrachte verwonding uiteindelijk niet dodelijk bleek te zijn, is geen omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat het opzet desondanks ontbrak. Het verweer wordt daarom verworpen. Bewezenverklaring Het hof acht bewezen dat: 1 primair: hij op 13 juni 2007 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vleesmes die [slachtoffer 1] in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2: hij op 13 juni 2007 te [plaats], [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes in een bank gestoken en deze dreigend de woorden toegevoegd: "Jullie gaan er allemaal aan". Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: 1 primair. poging tot doodslag; 2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Strafbaarheid De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit putatief noodweer, dan wel noodweerexces. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte handelde zoals hij deed uit vrees dat [slachtoffer 1] een mes van tafel zou pakken om hem te verwonden. Door vervolgens zelf met het mes [slachtoffer 1] te raken heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Deze overschrijding was echter het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging, te weten de angst dat [slachtoffer 1] het mes van tafel zou grijpen om hem, verdachte, neer te steken. Omdat de eveneens aanwezige [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verdachte iets wilden aandoen door middel van voodoo was volgens de raadsvrouw sprake van putatief noodweer. Verdachte heeft immers abusievelijk in de veronderstelling geleefd dat hij zich moest verdedigen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Evenmin is aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een situatie waarin verdachte redelijkerwijs kon veronderstellen dat het voor hem noodzakelijk was om zich te verdedigen. Zoals hiervoor is overwogen, moet het ervoor worden gehouden dat verdachte het mes, waarmee hij later [slachtoffer 1] zou steken, reeds in handen had toen hij de woning van [getuige] betrad. De eerdergenoemde verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [getuige] geven geen aanleiding om aannemelijk te achten dat [slachtoffer 1] enige actie jegens verdachte heeft ondernomen, terwijl verdachte hen met een mes in handen bedreigde. Verdachtes beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces wordt daarom verworpen. Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt het hof verder nog het navolgende. Omtrent verdachte is na de onderhavige feiten een aantal rapporten opgemaakt, waaronder: - op 1 september 2008 door A. Warnaar, forensisch en klinisch psycholoog/psychotherapeut; - op 1 november 2008 door B.T. Takkenkamp, psychiater. Warnaar en Takkenkamp zijn op verzoek van de verdediging tevens als getuige/deskundige op de zitting van het hof gehoord. De vraag of bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestaat en of deze ook reeds ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten bestond, beantwoorden de beide deskundigen bevestigend. Zij stellen voorts - zakelijk weergegeven - dat de ten laste gelegde feiten voortvloeien uit de ziekelijke stoornis van verdachte en dat hij ten aanzien van die feiten (volledig) ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Verdachte en zijn raadsvrouw hebben deze conclusies van de deskundigen niet bestreden. Het hof neemt voornoemde conclusies over en maakt die tot de zijne, in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waardoor dat feit hem niet kan worden toegerekend. Het hof acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging. Motivering van de op te leggen maatregel In zijn eerdergenoemde rapport van 1 september 2008 adviseert A Warnaar onder meer dat, omdat de pathologie ernstig is, verdachte geen ziektebesef heeft, een structuurbiedend milieu ontbeert en alle eerdere pogingen tot hulp hebben gefaald, aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging dient te worden opgelegd. B.T. Takkenkamp geeft in zijn eerdergenoemde rapport van 1 november 2008 eenzelfde advies. Enerzijds als beveiligingsmaatregel, anderzijds om te kijken in welke mate de "scherpe kantjes" van verdachtes gedrag af zouden kunnen worden gehaald. Hij merkt daarbij nog op dat in zijn algemeenheid een stoornis, zoals bij verdachte, moeilijk is te behandelen. Beide deskundigen hebben dit advies ter zitting van het hof met klem herhaald. Daarbij stelden zij dat iedere andere, minder zware, vorm van behandeling in het geval van verdachte tekort zou schieten. Het hof kan zich met de in voormelde rapporten opgenomen, en door de deskundigen ter zitting herhaalde conclusies en adviezen verenigen, zodat het hof deze overneemt en tot de zijne maakt. Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend, terwijl de door hem gepleegde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat het hof de kans op herhaling zonder adequate behandeling groot acht, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Die veiligheid van anderen eist tevens dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Dat verdachte mogelijk niet voor behandeling gemotiveerd is, doet daaraan niet af. Het hof zal deze maatregel daarom opleggen. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 63, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging; gelast dat verdachte [verdachte] ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Dit arrest is aldus gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, zijnde mr. Niezink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.