Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7123

Datum uitspraak2009-09-08
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-000960-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal ernstige overtreding van de Opiumwet, waaronder tweemaal het buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Verdachte heeft een organiserende en initiërende rol vervuild en anderen gebruikt ten behoeve van eigen financieel gewin. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen vanuit deze handel verkregen gelden.

Het hof heeft geoordeeld dat niet is gesteld noch is gebleken dat door politie en openbaar ministerie ten aanzien van de getapte geheimhouderscommunicatie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdacht tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak en daarmee het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging verworpen.

Veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.



Uitspraak

Parketnummer: 24-000960-08 Parketnummer eerste aanleg: 07-630303-07 Arrest van 8 september 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 maart 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1974] te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle, verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede. Het vonnis waarvan beroep De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en beslissingen genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Omvang van het hoger beroep De verdachte heeft verklaard geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde. Het hof zal het hoger beroep aldus beperkt opvatten, in die zin dat verdachte in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging De raadsman van verdachte heeft een verweer gevoerd, strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Grond daarvoor is dat - zo begrijpt het hof - het openbaar ministerie volgens de raadsman onrechtmatig heeft gehandeld doordat getapte geheimhoudersgesprekken tussen verdachte en zijn raadsman zijn uitgeluisterd en uitgewerkt door (mogelijk) bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken opsporingsambtenaren en van de inhoud daarvan door de officier van justitie, tevens leider van het onderzoek, (mogelijk) kennis is genomen, althans dat transparantie en controleerbaarheid op dit punt ontbreken. Niet uit te sluiten valt -aldus de raadsman- dat de inhoud van de geheimhoudersgesprekken als sturingsmechanisme in het onderzoek is gebruikt. Zo leidt de raadsman uit de door een verbalisant aan verdachte bij een eerdere aanhouding gestelde vraag of hij binnenkort naar [land] vertrok af, dat de betreffende verbalisant kennis moet hebben gehad van de inhoud van de geheimhoudersgesprekken, aangezien de raadsman als enige op de hoogte was van verdachtes plannen op dit punt. Voorts is door de raadsman gesteld dat er slechts sprake kan zijn van "wissen" en niet van "vernietigen", zolang de harde schijf van de computer waarop eenmaal een geheimhoudersgesprek opgeslagen is (geweest) niet ter destructie met een hamer of vergelijkbaar mechanisch geweld is bewerkt. Teneinde nader te worden geïnformeerd over de gang van zaken met betrekking tot de hiervoor bedoelde geheimhoudersgesprekken heeft het hof bij tussenarrest van 23 december 2008 de oproeping gelast van de met de leiding van het onderzoek belaste officier van justitie alsmede de niet met de leiding van het politieonderzoek belaste opsporingsambtenaar. Ter terechtzitting van het hof van 25 augustus 2009 zijn H.J. Timmer, officier van justitie, M. Land, brigadier van de Regiopolitie IJsselland, en belast met de dagelijkse aansturing van het onderhavige onderzoek, en J.L. Leunk, chef Regionale Recherche Ondersteuning van voormelde Regiopolitie, gehoord. Uit de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede uit de door de voornoemde getuigen afgelegde verklaringen blijkt dat een negental geheimhoudersgesprekken is opgenomen, twee op 14 november 2007 en zeven op 29 november 2007. Op 7 januari 2008 is met betrekking tot die gesprekken een vernietigingsbevel afgegeven. Uit het betreffende bevel blijkt dat het om een "herhaald verzoek" ging. Volgens informatie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof was het eerder, op 3 december 2007, afgegeven vernietigingsbevel incompleet ingevuld, waardoor aan dat bevel vanwege het ontbreken van sessienummers geen gevolg kon worden gegeven. Uit de ter zitting van 25 augustus 2009 afgelegde verklaringen komt naar voren dat voornoemde getuigen zich de gang van zaken op dit onderdeel van dit specifieke strafrechtelijk onderzoek niet volledig kunnen herinneren, maar dat in geval van getapte geheimhoudersgesprekken het navolgende protocol wordt gevolgd. Wanneer de opname van een dergelijk gesprek wordt gesignaleerd door de "uitluisteraar" wordt dat feit onverwijld gemeld aan de teamleiding en vervolgens aan de officier van justitie. Het betreffende gesprek wordt slechts in zoverre uitgeluisterd en uitgewerkt dat kan worden vastgesteld of het al dan niet een geheimhoudersgesprek betreft. Deze beperkte uitwerking wordt ter kennis gebracht van de officier van justitie, niet per e-mail noch per cd-rom, maar per fax of (veelal) mondeling. Op basis van die verkorte uitwerking dan wel de mondelinge weergave daarvan wordt een (schriftelijk) vernietigingsbevel afgegeven. De gesprekken zelf worden niet uitgewerkt. Voor zover de raadsman van mening is dat daarmee is gehandeld in strijd met de destijds geldende "Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders", merkt het hof op dat uit de toelichting op de Instructie blijkt dat de verwerking van de betreffende communicatie slechts als doel heeft de mogelijkheid voor de officier van justitie te scheppen om te bepalen of het regime van artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is. De uitwerking moet plaatsvinden voor zover dat noodzakelijk is om de officier van justitie in staat te stellen zijn wettelijke taak uit te voeren. Gelet op de ratio van de wet ligt het ook voor de hand om niet meer uit te werken dan strikt noodzakelijk is. Deze gegevens dienen daarom niet kenbaar te zijn via enig algemeen toegankelijk geautomatiseerd systeem. De kring van personen, die kennis kan nemen van deze uitwerkingen dient zo gering mogelijk te blijven. Het hof is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanname dat de Instructie niet is nageleefd. De geheimhouders- gesprekken zijn, conform de Instructie, nimmer integraal uitgewerkt en hebben (derhalve) niet op enig moment deel uitgemaakt van het dossier. Het hof merkt ten overvloede op dat uit de rechtspaak van de Hoge Raad volgt dat bij de beantwoording van de vraag of het openbaar ministerie in dit opzicht ontvankelijk is in de vervolging, tevens de vraag beantwoord moet worden of er aanwijzingen zijn dat naar aanleiding van de gesprekken met de geheimhouder nadere onderzoekshandelingen zijn verricht of anderszins tactisch gebruik daarvan is gemaakt. Het hof stelt vast dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor de veronderstelling dat enige door de politie verrichte ambtshandelingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van gegevens, die zijn verkregen uit tapgesprekken met geheimhouders. Terzijde zij in dit verband opgemerkt dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hem bij een aanhouding op 23 juli 2007 is gevraagd naar zijn plannen om naar [land] terug te keren. De telefoontaps in het onderhavige onderzoek zijn echter pas begin november 2007 aangevangen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat niet alleen zijn raadsman, maar ook zijn vriendin op de hoogte was van zijn plannen om naar [land] te gaan. Het redelijk vermoeden van schuld dat in casu heeft geleid tot de aanhouding van verdachte op 1 december 2007 is het gevolg geweest van informatie, die is verkregen uit telefoontaps, waarvoor op de wettelijk voorgeschreven wijze toestemming is verleend, en uit verklaringen van medeverdachten. De stelling van de raadsman dat er geen zekerheid bestaat over de daadwerkelijke vernietiging van de geheimhoudergesprekken omdat niet blijkt van mechanisch toegepast geweld op de betreffende harde schijf, wordt door het hof gepasseerd aangezien deze stelling geen steun vindt in de wet. Nu ook overigens niet is gesteld noch gebleken dat door politie en openbaar ministerie ten aanzien van de getapte geheimhouderscommunicatie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, wordt het verweer strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging verworpen. Het hof concludeert dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal de verbeurdverklaring gevorderd van het inbeslaggenomen geldbedrag en het Rolex horloge. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd, na toelating van de wijziging door de eerste rechter en voor zover aan hoger beroep onderworpen, dat: 1. hij op of omstreeks 01 december 2007 in de gemeente(n) [gemeente] en/of [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk - in een personenauto (Nissan Sunny, kenteken [kenteken]) - aanwezig heeft gehad ongeveer 620 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 3. hij op of omstreeks 10 maart 2006 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5, van de Opiumwet, ongeveer drie (3) kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte, althans één of meer van zijn mededader(s), opzettelijk als bestuurder en/of als bijrijder, althans als passagier, plaatsgenomen in een motorrijtuig waarin cocaïne was verborgen en/of is/zijn (vervolgens) met dat motorrijtuig (mee)gereden naar [land] en vervolgens naar [land]; 4. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 01 december 2007 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [getuige 1] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], dealers- en/of gebruikershoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 5. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2007 tot en met 01 december 2007 in de gemeente(n) [gemeente] en/of [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (handels-)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van de wet, voor te bereiden en/of te bevorderen, - één of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of - voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, toen en daar opzettelijk: - één of meermalen telefonisch(e) contact(en) gelegd met (een) Spaanstalige perso(o)n(en) (verblijvende te [plaats]) ten behoeve van het verkrijgen van informatie en/of proefmonsters benodigd voor de invoer en/of het verkrijgen van voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of - één of meer perso(o)n(en) aangezocht en/of betaling(en) in het vooruitzicht gesteld ten behoeve van het verkrijgen en/of (af)leveren van voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of - één of meermalen ontmoeting(en) gehad in [plaats] met betrekking tot het in- en/of uitvoeren en/of afleveren en/of verkopen en/of verstrekken van voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of - voorwerpen, te weten een 'bolita'pers en/of één of meer metalen mallen en/of een plastic vacuümzak, in bezit gehad teneinde voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en) en/of de opbrengst(en) daarvan te kunnen persen en/of te voorzien van (een) verpakking(en) bestemd voor transport en/of levering en/of - één of meermalen (een) geldbedrag(en) overgemaakt, althans doen overmaken, aan Spaanstalige personen, althans naar [land], kennlijke zijnde (een) (aan)betaling(en) voor het verkrijgen van voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen; 6. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 oktober 2007 tot en met 28 oktober 2007, in de gemeente(n) [gemeente] en/of [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 2300 euro en/of driemaal een geldbedrag van 2220,- euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 2300,- euro en/of driemaal een geldbedrag van 2220,- euro, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf; 7. hij op of omstreeks 20 juli 2007 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5, van de Opiumwet, ongeveer honderd (100) gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers is/zijn verdachte en/of één van zijn mededader(s) opzettelijk met een pakket voorzien van voornoemde hoeveelheid cocaïne, althans van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, met een trein gereisd naar [land]. Enkele overwegingen omtrent het bewijs Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman van verdachte onder meer betoogd dat de aan verdachte toegeschreven handpalmafdruk, aangetroffen op een plastic (diepvries)zak welke cocaïne bevatte, niet kan dienen voor het bewijs dat die cocaïne verdachte toebehoorde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de afdruk kan zijn ontstaan, toen verdachte - volgens diens eigen verklaring - bij een eerdere gelegenheid een hoeveelheid diepvrieszakken aan medeverdachte [medeverdachte] heeft overhandigd, zonder de bestemming daarvan te kennen. Voorts blijkt niet dat het aantal punten van overeenkomst van de handpalm van verdachte en de op de plastic zak aangetroffen handpalmafdruk voldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat die afdruk van verdachte is. Ten slotte vraagt de raadsman zich af of de referentiehandpalmafdruk van verdachte op rechtmatige wijze is verkregen. Uit het in opdracht van het hof op ambtseed opgemaakte rapport van de gerechtelijk deskundige A.J. Zeelenberg, als senior adviseur expertise, unit dactyloscopie, werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten, van 25 februari 2009 leidt het hof onder meer het volgende af: - De referentiehandpalmafdrukken van verdachte zijn verkregen bij eerdere door hem gepleegde misdrijven in 1989, 1996 en 2002. - De overeenstemming tussen de gefotografeerde, op de plastic zak aangetroffen handpalm en de referentieafdruk, afkomstig van de handpalm van verdachte, voldeed aan de voor dactyloscopische sporenidentificatie gestelde normen. - De conclusie dat de handpalmafdruk afkomstig was van verdachte is, conform de voorgeschreven procedure, door twee deskundigen, onafhankelijk van elkaar getrokken. Voorts werd het onderzoek herhaald door Zeelenberg voornoemd. Zeelenberg heeft geconcludeerd dat het op de plastic zak aangetroffen handpalmspoor identiek is aan de referentieafdruk. De deskundige heeft zich niet uitgelaten over de wijze waarop het spoor op de plastic zak terecht kan zijn gekomen. Het hof acht de door verdachte daarvoor gegeven verklaring niet aannemelijk, gelet op de (goede) kwaliteit van het spoor en de onwaarschijnlijkheid dat het enkele overhandigen van een stapel zakken een dergelijk spoor kan opleveren. Anders dan de raadsman acht het hof de dactyloscopische identificatie bruikbaar voor het bewijs, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Als overige bewijsmiddelen kunnen - onder meer - genoemd worden de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], alsmede de inhoud van een aantal op 23, 27 en 28 november 2007 getapte telefoongesprekken, waaraan valt te ontlenen dat verdachte op weg was naar een ontmoeting in het kader van een eerder aan hem geleverde partij inferieure cocaïne. Terzijde zij opgemerkt dat voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde de eigendomsvraag met betrekking tot de aangetroffen cocaïne niet van belang is. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er geen, althans onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij het betreffende drugstransport. Conform hetgeen de rechtbank daarover heeft opgenomen in haar vonnis van 27 maart 2008 is het hof evenwel van oordeel dat het bewijs, dat verdachte als opdrachtgever van het transport medepleger is van het onder 3 ten laste gelegde, kan worden gegrond op de verklaringen van met name de getuige [getuige 3] en ook op die van [getuige 4]. [getuige 3] heeft op 8 juni 2006 gedetailleerd verklaard over hetgeen [getuige 4] hem tijdens hun autorit door [land] heeft verteld: [verdachte] of [verdachte] zou de opdracht hebben gegeven voor het drugstransport naar [land]. Hij was ook "de persoon die het geld had". Vaststaat dat [getuige 4] telefonisch contact en sms-contact heeft gehad met [verdachte] vanuit [land] respectievelijk [land] over het verloop van het transport. Uit de stukken blijkt voorts dat [getuige 4] ook voorafgaand aan het cocaïnetransport aan [verdachte] een sms-bericht, gedateerd op 9 maart 2006, heeft gestuurd en wel met de inhoud: "Hee heb alles geregeld alleen ophalen morgen". Vaststaat ook, op grond van fotoherkenningen door [getuige 4], dat [verdachte] dezelfde persoon is als verdachte [verdachte]. [getuige 4] heeft voorts verklaard dat hij niets wil zeggen over de rol van [verdachte], omdat hij geen verrader wil worden genoemd. Ook de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] hem zelf heeft verteld dat hij een jongen van een jaar of 18 à 19 uit [plaats] (het hof begrijpt: [getuige 4]) naar [land] heeft gestuurd met 3 of 4 kilogram cocaïne. Op grond van het vorenstaande, op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (ook) het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat: 1. hij op 01 december 2007 in de gemeenten [gemeente] en [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk - in een personenauto (Nissan Sunny, kenteken [kenteken]) - aanwezig heeft gehad ongeveer 620 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij op of omstreeks 10 maart 2006 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5, van de Opiumwet, ongeveer drie (3) kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers hebben zijn mededaders, opzettelijk als bestuurder en als bijrijder, plaatsgenomen in een motorrijtuig waarin cocaïne was verborgen en zijn vervolgens met dat motorrijtuig (mee)gereden naar [land] en vervolgens naar [land]; 4. hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2007 tot en met 01 december 2007 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt aan [getuige 1] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2], dealers- en/of gebruikershoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 5. hij op tijdstippen in de periode van 01 juli 2007 tot en met 01 december 2007 in de gemeente(n) [gemeente] en/of [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (handels-)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van de wet, voor te bereiden en/of te bevorderen, - één of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en - zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en - voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk: - meermalen telefonische contacten gelegd met (een) Spaanstalige perso(o)n(en) (verblijvende te [plaats]) ten behoeve van het verkrijgen van informatie en/of proefmonsters benodigd voor de invoer en/of het verkrijgen van voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en - personen aangezocht en/of betaling(en) in het vooruitzicht gesteld ten behoeve van het verkrijgen en/of (af)leveren van voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en - meermalen ontmoetingen gehad in [plaats] met betrekking tot het in- en/of uitvoeren en/of afleveren en/of verkopen en/of verstrekken van voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en - voorwerpen, te weten een 'bolita'pers en/of één of meer metalen mallen en/of een plastic vacuümzak, in bezit gehad teneinde voornoemde (handels-)hoeveelhe(i)d(en) en/of de opbrengst(en) daarvan te kunnen persen en/of te voorzien van (een) verpakking(en) bestemd voor transport en/of levering; 6. hij op tijdstippen in de periode van 07 oktober 2007 tot en met 28 oktober 2007, in de gemeente(n) [gemeente] en/of [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, voorwerpen, te weten een geldbedrag van 2300 euro en driemaal een geldbedrag van 2220,- euro, heeft overgedragen, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf; 7. hij op 20 juli 2007 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1, lid 5, van de Opiumwet, ongeveer honderd (100) gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers is zijn mededader opzettelijk met een pakket voorzien van voornoemde hoeveelheid cocaïne met een trein gereisd naar [land]. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: 1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod; 3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod; 4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod; 5. medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden of bevorderen door een ander trachten te bewegen dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit; 6. medeplegen van witwassen; 7. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal ernstige overtredingen van de Opiumwet, waaronder tweemaal het buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte zich gedurende een lange periode en op aanzienlijke schaal heeft beziggehouden met de handel in cocaïne, weliswaar tezamen met anderen, maar op grond van het dossier is aannemelijk geworden dat verdachte daarin een organiserende en initiërende rol vervulde en anderen heeft gebruikt ten behoeve van het eigen financieel gewin. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van uit deze handel verkregen gelden. Het is algemeen bekend dat harddrugs als cocaïne, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Het hof acht verdachte daarvoor medeverantwoordelijk. Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 6 augustus 2009, waaruit blijkt dat hij vanaf 2001 diverse malen tot gevangenisstraffen is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur de enige passende sanctie op de bewezen verklaarde feiten. Gelet op de ernst van de feiten alsmede de eerder genoemde justitiële documentatie van verdachte zal het hof voor wat die duur betreft, anders dan de rechtbank, aansluiten bij hetgeen in eerste aanleg door de officier van justitie en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd. Teruggave Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van het navolgende onder hem inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een (imitatie) Rolex horloge Verbeurdverklaring Het door het hof verbeurd te verklaren geldbedrag, te weten € 1325,-, is daarvoor vatbaar, nu dit aan verdachte toebehoorde en door middel van de hiervoor bewezenverklaarde strafbare feiten is verkregen. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 10 en 10a, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde; vernietigt het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren; beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; gelast de teruggave aan verdachte van: een (imitatie) Rolex horloge; verklaart verbeurd: een geldbedrag van € 1.325,-. Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Wemes en de griffier voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.