Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7137

Datum uitspraak2009-09-08
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-000992-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, overtreding van een verbod van de Opiumwet alsmede tweemaal overtreding van een verbod van de Wet wapens en munitie.
Verdachte heeft driemaal op korte afstand op zijn slachtoffer geschoten.
Het hof heeft ten aanzien van de poging tot doodslag geoordeeld dat weliswaar sprake is gewest van een (dreigende) wederrechtelijk aanranding waartegen in beginsel verdedigd mag worden opgetreden. Het hof acht de wijze waarop verdachte dit heeft gedaan geenszins in overeenstemming met de daaraan te stellen eis van proportionaliteit en daarmee het beroep op noodweer verworpen. Een bij verdachte bestaande hevige gemoedsbeweging is niet aannemelijk geworden zodat ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen.

Nu het hof een verontschuldigbare dwaling in de feiten niet aannemelijk geworden acht wordt het beroep op putatief noodweer eveneens verworpen.

Veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.



Uitspraak

Parketnummer: 24-000992-08 Parketnummer eerste aanleg: 07-400412-07 Arrest van 8 september 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 april 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1980] te [geboorteplaats], thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen, verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle. Het vonnis waarvan beroep De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte wegens misdrijven veroordeeld tot een gevangenisstraf, beslissingen genomen over de inbeslaggenomen goederen en de vordering van de benadeelde partij en een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Omvang van het hoger beroep De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard, geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de vrijspraak ter zake van het onder 4 ten laste gelegde. Het hof zal het hoger beroep aldus beperkt opvatten, in die zin dat verdachte in zoverre niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de teruggave aan verdachte zal gelasten van de onder hem in beslag genomen telefoons en het geldbedrag van € 900,- en de in beslag genomen weegschaal verbeurd zal verklaren. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, met dien verstande dat een korting van 25% zal worden toegepast op het gevorderde bedrag van € 2.440,- wegens medeschuld van de benadeelde partij. Het toe te wijzen bedrag ad € 1.830,- dient tevens te worden toegewezen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 27 december 2007 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, van zeer dichtbij, één of meerdere kogels in het hoofd en schouder van die [benadeelde] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 27 december 2007 in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie III, te weten een revolver ([serienummer]), en/of munitie van categorie III, te weten vijf, althans één of meer (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad; 3. hij op of omstreeks 27 december 2007 in de gemeente(n) [gemeente] en/of [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad (respectievelijk) ongeveer 7.54 gram en/of 10 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 5. hij op of omstreeks 27 december 2007 in de gemeente [gemeente], in een woning gelegen aan de [straatnaam] ([huisnummer]) twee wapens van categorie II onder 5°, te weten (een) voorwerp(en), waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat: 1. hij op 27 december 2007 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen, van zeer dichtbij, kogels in het hoofd en schouder van die [benadeelde] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 27 december 2007 in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie III, te weten een revolver ([serienummer]), en munitie van categorie III, te weten vijf (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad; 3. hij op 27 december 2007 in de gemeenten [gemeente] en [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad (respectievelijk) ongeveer 7.54 gram en 10 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1; 5. hij op 27 december 2007 in de gemeente [gemeente], in een woning gelegen aan de [straatnaam] ([huisnummer]) twee wapens van categorie II onder 5°, te weten voorwerpen, waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: 1. poging tot doodslag; 2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd; 3. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod; 5. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. Strafbaarheid Verdachte heeft erkend het ten laste gelegde te hebben begaan. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde beroept hij zich evenwel op noodweer subsidiair noodweerexces, meer subsidiair putatief noodweer. Namens verdachte heeft zijn raadsvrouw - kort samengevat - daartoe het navolgende aangevoerd. Volgens de lezing van verdachte zou aangever (hierna te noemen: [benadeelde]) een vordering op verdachte hebben, althans, [benadeelde] zou in opdracht van een derde persoon een geldbedrag bij verdachte willen innen, dat verdachte van die derde persoon zou hebben geleend. [benadeelde] had zich dienaangaande reeds bij eerdere gelegenheden intimiderend opgesteld tegenover verdachte. [benadeelde] zocht verdachte voor het nog resterende bedrag in de betreffende nacht van 27 december 2007 op in een café, [naam café] te [plaats], alwaar de vriendin van verdachte werkzaam was. Verdachte werd aldaar verbaal bedreigd door [benadeelde]. Laatstgenoemde zou daarbij ook een zodanig (schiet)gebaar hebben gemaakt vanuit zijn jaszak, dat bij verdachte de vrees ontstond dat [benadeelde] een vuurwapen bij zich droeg. Na sluitingstijd verliet [benadeelde] het café. Toen verdachte naar buiten kwam, bracht [benadeelde] hem onmiddellijk een vuistslag in het gezicht toe. [benadeelde] werd door personeel van het café naar binnen gehaald. Verdachte bleef op enige afstand van het café op zijn vriendin wachten, omdat hij nu eenmaal - naar eigen zeggen - afgesproken had haar naar huis te zullen brengen. Toen verdachte [benadeelde] echter dreigend op zich af zag stormen en (opnieuw) een beweging met zijn rechterhand naar zijn jaszak maakte, raakte verdachte in paniek. Hij haalde het vuurwapen dat hij bij zich droeg tevoorschijn en schoot ter verdediging drie keer, met gestrekte arm, in de richting van [benadeelde]. De raadsvrouw is van mening dat er sprake was van een noodweersituatie, die niet door verdachte was veroorzaakt of opgezocht, en waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Weglopen zou geen optie zijn geweest. [benadeelde] zou hem zeker van achteren hebben aangevallen. Bovendien - zo stelt de raadsvrouw - heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beroep op noodweer niet kan worden verworpen vanwege het enkele feit dat verdachte zich aan een aanranding had kunnen onttrekken, maar dat niet heeft gedaan. De raadsvrouw is voorts van mening dat de verdediging proportioneel was, gelet op feit dat verdachte verschoonbaar in de veronderstelling verkeerde dat [benadeelde] over een vuurwapen beschikte en voorts vanwege het verschil in postuur tussen verdachte en [benadeelde]. De raadsvrouw doet primair een beroep op noodweer en subsidiair, indien het hof van oordeel zou zijn dat de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit door verdachte zouden zijn overschreden, op noodweerexces. Tot slot doet de raadsvrouw - meer subsidiair - een beroep op putatief noodweer. In al deze gevallen dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof acht deze voorstelling van zaken slechts ten dele aannemelijk geworden en gaat bij de beoordeling van het hierboven weergegeven verweer uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Vaststaat dat [benadeelde] een vordering op verdachte had, althans meende te hebben, van € 650,- en dat verdachte daarvan op de pleegdatum, te weten 27 december 2007, nog ongeveer de helft moest betalen. Aan deze vordering lag vermoedelijk - hoewel niet van wezenlijk belang voor de beoordeling van het onderhavige beroep op noodweer - een drugsdeal ten grondslag, gelet op de verklaringen van [benadeelde] dat hij regelmatig cocaïne bij verdachte kocht en het feit dat bij de aanhoudings- fouillering van verdachte 16 wikkels cocaïne werden aangetroffen. Voorts staat vast dat verdachte enige tijd vóór het schietincident - verdachte kan daarover geen exacte informatie verstrekken - een vuurwapen had aangeschaft om "zich te verdedigen tegen mensen zoals [benadeelde]". Verdachte bevindt zich in de betreffende nacht in [naam café]. Hij heeft zijn vuurwapen kennelijk in geladen toestand bij zich. [benadeelde] ziet verdachte in het café zitten en gaat naar binnen. Er ontstaat een woordenwisseling tussen beide mannen. [benadeelde] verklaart daarbij kwaad te zijn geweest. Hij wil zijn geld. Als het café sluit, gaat [benadeelde] naar buiten. Hij besluit op verdachte te wachten. Als verdachte naar buiten komt, geeft [benadeelde] hem een vuistslag in het gezicht. [benadeelde] wordt enkele minuten (ter afkoeling) binnen, dan wel bij de deuropening gehouden door café-eigenaar [getuige 1]. Verdachte loopt intussen in de richting van enkele geparkeerde auto's en blijft daar wachten. [benadeelde] begeeft zich ook daarheen, evenals [getuige 1] voornoemd en getuige [getuige 2]. Uit de camerabeelden noch uit de getuigenverklaringen blijkt overigens dat [benadeelde] op verdachte afrende of "afstormde", zoals door de raadsvrouw is gesteld. Verdachte verklaart dat hij [benadeelde] opnieuw een beweging naar zijn jaszak ziet maken. Verdachte loopt op [benadeelde] toe en schiet driemaal op hem. Op grond van het vorenstaande acht het hof niet uitgesloten dat verdachte in de in zekere mate gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat [benadeelde] hem op enigerlei wijze zou aanvallen en dat er derhalve een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf en goed dreigde. Die rechtvaardiging is met name gelegen in de voorafgaande incidenten, te weten de woordenwisseling in het café, waarbij vermoedelijk - gelet ook op verklaringen van getuigen - verbale bedreigingen door [benadeelde] zijn geuit, en meer specifiek in de door [benadeelde] aan verdachte toegebrachte vuistslag. Voorts is [benadeelde], nadat hij door [getuige 1] was losgelaten dan wel zich van [getuige 1] had ontdaan, opnieuw in de richting van verdachte gelopen. Anderzijds verklaart niet alleen [benadeelde] maar ook de getuige [getuige 1], dat verdachte zich provocerend heeft gedragen door vanaf de overkant van de straat wenkende gebaren te maken naar [benadeelde] te maken en daarbij "Kom maar, kom maar", te roepen. Verdachte op dit punt het voordeel van de twijfel gunnend, neemt het hof het bestaan van een - dreigende - noodweersituatie aan, waartegen verdachte zich in beginsel mocht verdedigen. Het hof acht de wijze waarop verdachte dit evenwel heeft gedaan geenszins in overeenstemming met de daaraan te stellen eisen van proportionaliteit. Het hof overweegt daarbij dat de door verdachte tot tweemaal toe gesignaleerde schietbeweging van [benadeelde] dan wel een beweging die de suggestie zou wekken dat [benadeelde] een vuurwapen bij zich droeg, niet is waargenomen door enige getuige en derhalve niet wordt bevestigd door enige andere verklaring. Het hof acht veeleer aannemelijk dat verdachte, wetende dat hij een geladen pistool bij zich droeg, zich de sterkere partij voelde en dat ook wilde tonen. Verdachte heeft [benadeelde] ter hoogte van de keel bij de kleding gepakt, waarna hij hem in de wenkbrauw heeft geschoten. Toen aangever zich omdraaide om weg te lopen, bleef verdachte hem vasthouden en heeft hem tweemaal in de schouder geschoten. Het hof acht deze gedragingen - zeker gelet op het feit dat [benadeelde] op dat moment (nog) niets had ondernomen - volstrekt disproportioneel. Voorts acht het hof het onder de gegeven omstandigheden niet aannemelijk dat verdachte zich in de nabijheid van [naam café] bleef ophouden, enkel en alleen omdat hij zijn vriendin beloofd had haar thuis te brengen. Ook aan de vereiste subsidiariteit is derhalve niet voldaan. Voor zover de raadsvrouw subsidiair een beroep heeft gedaan op noodweerexces overweegt het hof dat niet gebleken is van enige (hevige) gemoedsbeweging bij verdachte. Op grond van het dossier leidt het hof veeleer af dat verdachte welbewust, zo niet berekenend heeft gehandeld. Het beroep op noodweer subsidiair noodweerexces wordt derhalve verworpen. Tot slot is (meer subsidiair) namens verdachte een beroep gedaan op putatief noodweer. Het hof verstaat dit beroep aldus dat verdachte abusievelijk, maar wel verontschuldigbaar, in de veronderstelling zou hebben geleefd zich te mogen verdedigen op de wijze waarop hij dit heeft gedaan, te weten door het schieten met een vuurwapen. In dit geval zou de dwaling zijn gelegen in de onjuiste veronderstelling van verdachte dat [benadeelde] zelf de beschikking had over een vuurwapen. Nu het door verdachte veronderstelde trekken door [benadeelde] van een vuurwapen op het moment dat hij verdachte op straat is genaderd, niet is waargenomen door één van de - op korte afstand staande - getuigen en ook voor het overige geen feitelijke ondersteuning vindt, acht het hof een verontschuldigbare dwaling in de feiten niet aannemelijk geworden en verwerpt het ook dit beroep. Het hof acht de ten laste gelegde feiten strafbaar en verdachte daarvoor strafbaar, nu ook andere strafuitsluitingsgronden niet aanwezig worden geacht. Strafmotivering Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten, waarvan het onder 1 bewezen verklaarde bij de straftoemeting naar het oordeel van het hof het zwaarste dient te wegen. Verdachte heeft om hem moverende redenen, zoals hiervoor onder "strafbaarheid" nader is uiteengezet, driemaal op korte afstand op zijn slachtoffer geschoten. Het mag een bijzonder toeval worden genoemd dat het slachtoffer deze aanslag heeft overleefd en dat er geen omstanders op al dan niet fatale wijze zijn getroffen. De manier waarop verdachte heeft gemeend met het slachtoffer te moeten afrekenen dan wel zich tegen hem te moeten verdedigen, getuigt van een geringschatting voor diens lichamelijke integriteit, waarbij hij de risico's voor de omstanders op de koop toe heeft genomen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat verdachte het slachtoffer niet alleen pijn en, mogelijk blijvend, letsel heeft toegebracht, maar ook psychisch leed heeft veroorzaakt in de vorm van angst, wantrouwen en lusteloosheid. Anderzijds neemt het hof (ook) in aanmerking dat er sprake is geweest van provocaties aan de zijde van het slachtoffer. Voorts rekent het hof verdachte aan dat hij welbewust een vuurwapen heeft gekocht om, naar eigen zeggen, een gevoel van veiligheid te bewerkstelligen. De aanschaf en het bezit daarvan leiden echter in - zich schijnbaar daarvoor lenende - situaties tot een ondoordacht en levensbedreigend gebruik daarvan met alle, zoals thans is gebleken, verstrekkende gevolgen vandien. In de woning van verdachte is tevens een tweetal stroomstootwapens aangetroffen, waarvan het enkele aanwezig hebben - ondanks verdachtes verklaring dat deze niet voor enig gewelddadig doel waren bestemd - niet zonder reden strafbaar is. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het feit dat verdachte bij zijn aanhouding in het bezit was van ruim 17 gram cocaïne, welke hoeveelheid - hoewel handel in cocaïne niet ten laste is gelegd - nauwelijks meer beschouwd kan worden als bestemd voor eigen gebruik. Het behoeft geen verder betoog dat dergelijke stoffen de volksgezondheid bedreigen en doorgaans criminaliteit van diverse aard met zich brengen. Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 15 juni 2009, waaruit blijkt dat verdachte - zij het geruime tijd geleden en in beperkte mate - eerder is veroordeeld. Hoewel er geen directe aanwijzingen zijn voor recidivegevaar en verdachte zijn tijd in detentie in positieve zin lijkt aan te wenden, acht het hof, alles overwegende, de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde strafafdoening passend en geboden. Aan verdachte zal dan ook een gevangenisstraf worden opgelegd van na te melden duur. Teruggave Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de navolgende onder hem inbeslaggenomen voorwerpen: - een geldbedrag van € 900,-; - een GSM-telefoon, merk Sony Ericsson; - een GSM-telefoon, merk Samsung. Verbeurdverklaring Het door het hof verbeurd te verklaren voorwerp, te weten een elektronische weegschaal, merk Tatina, is daarvoor vatbaar. Immers met behulp van dat voorwerp is het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit begaan, terwijl uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat het voorwerp toebehoort aan verdachte. Benadeelde partij Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [plaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering ad € 2.440,- in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding van rechtswege voort in hoger beroep. Het hof stelt vast dat de vordering betrekking heeft op schade, die een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Ook overigens komt het hof de vordering niet als onrechtmatig voor. Nu de raadsvrouw zich namens verdachte op dit punt heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof - althans indien het hof tot een bewezenverklaring, een strafbaar feit en een strafbare dader komt - kan de vordering derhalve worden toegewezen tot het bedrag van € 2.440,-. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van onder 4 ten laste gelegde; vernietigt het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren; beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; gelast de teruggave aan verdachte van: - een geldbedrag van € 900,-; - een GSM-telefoon, merk Sony Ericsson; - een GSM-telefoon, merk Samsung; verklaart verbeurd: een elektronische weegschaal, merk Tatina; wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [plaats], tot een bedrag van tweeduizend vierhonderdveertig euro; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend vierhonderdveertig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [plaats]; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vierendertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Wemes en de griffier voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.