Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7138

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 10/09 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht.


Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN kenmerk: 09/010 uitspraakdatum: 4 september 2009 uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen, de inspecteur, tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 08/299 van de rechtbank Leeuwarden (: de rechtbank) van 12 december 2008, in het geding tussen X te Z, belanghebbende, en de inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Bij beschikking (nummer 0000.00.000.H.71) van 5 januari 2008 heeft de inspecteur aan belanghebbende met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) voor het jaar 2007 € 266 heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur in zijn uitspraak van 31 januari 2008 de beschikking gehandhaafd. 1.2 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 12 december 2008, verzonden op 15 december 2008, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de beschikking heffingsrente vernietigd, de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te vergoeden en een veroordeling inzake de proceskosten uitgesproken. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank. 1.3 Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlagen) van 22 januari 2009. Met dagtekening 20 maart 2009 heeft de inspecteur het hoger beroep aangevuld. Van belanghebbende heeft het hof op 5 februari 2009 een machtiging ontvangen. Het verweerschrift heeft het hof op 31 maart 2009 ontvangen. Op verzoek van het hof heeft belanghebbende op 13 augustus 2009 nadere stukken ingediend, welke ter zitting aan de inspecteur zijn overhandigd en tot de stukken van het geding behoren. 1.4 Ter zitting van 18 augustus 2009 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Daarbij zijn verschenen namens de inspecteur, mr. A, alsmede namens belanghebbende, de heer B en de heer C. 1.5 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast. 2.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2007 voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag IB/PV (aanslagnummer: 0000.00.000.H.70) opgelegd ten bedrage van € 9.733. Belanghebbende was gerechtigd deze aanslag in 11 maandelijkse termijnen te voldoen. In de periode februari tot december 2007 heeft belanghebbende in dit verband 10 termijnen van (ongeveer) € 885, derhalve in totaal (ongeveer) € 8.850 aan de ontvanger voldaan. 2.2 Met dagtekening 4 juli 2007 heeft belanghebbende een zogenoemd schattingsformulier voor ondernemers 2006/2007 (hierna: het schattingsformulier) bij de inspecteur ingediend. Op het formulier zijn geen bedragen ingevuld, maar is handgeschreven bij de kopjes “Box 1: Inkomen uit werk en woning in 2006” en “Box 1: Inkomen uit werk en woning in 2007” vermeld: “als in voorgaande jaren.” Op het formulier staan per vraag reeds twee nullen voorgedrukt. Op het formulier staat niet vermeld dat het niet is toegestaan daarop tekst in te vullen, dan wel dat indien daarop tekst wordt ingevuld, deze niet kan worden gelezen. Op het formulier staat evenmin vermeld dat daarop bedragen dienen te worden ingevuld omdat de computer anders uitgaat van een inkomen van nihil. 2.3 Naar aanleiding van dit formulier – de computer herkent de handgeschreven teksten niet en komt daarom uit op een inkomen van nihil – is aan belanghebbende met dagtekening 4 december 2007 – welke dagtekening na de datum van verzending ligt – een nadere voorlopige aanslag IB/PV opgelegd in de vorm van een vermindering van het eerder opgelegde bedrag van € 9.733. Daarbij is aan belanghebbende geen heffingsrente vergoed. Het reeds door belanghebbende betaalde bedrag van (ongeveer) € 8.850 is medio december 2007 door de ontvanger aan belanghebbende terugbetaald. 2.4 Op 3 december 2007 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht om zo spoedig mogelijk de nadere voorlopige aanslag van 4 december 2007 op nihil te stellen en de oorspronkelijke voorlopige aanslag weer van toepassing te doen zijn zodat de laatste termijn van (ongeveer) € 850 in 2007 zou kunnen worden voldaan. 2.5 De inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 5 januari 2008 de onderhavige nadere voorlopige aanslag IB/PV 2007 (aanslagnummer: 0000.00.000.H.71) ten bedrage van € 9.733 vastgesteld en daarbij een bedrag van € 266 aan heffingsrente in rekening gebracht. 2.6 Het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft de inspecteur ongegrond verklaard. 2.7 In drie andere gevallen – eveneens cliënten van de adviseur van belanghebbende – is de inspecteur wel tegemoetgekomen aan de verzoeken tot het afzien van het in rekening brengen van heffingsrente. 2.8 De inspecteur heeft vijf voorbeelden genoemd, waarvan hij de geanonimiseerde uitspraken op bezwaar heeft overgelegd, waarin niet is tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen het in rekening brengen van heffingsrente. De feiten in deze vijf zaken zijn niet identiek aan de feiten van het onderhavige geval. 3. Het geschil 3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht. 3.2 De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend. Hiertoe voert hij – kort samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aan. De berekende heffingsrente vloeit voort uit de wet. Toepassing van de meerderheidsregel is niet aan de orde. Tegenover de drie door belanghebbende aangevoerde gevallen draag ik meerdere gevallen aan waarin de wet wel juist is toegepast. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. 3.3 Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend. Hij vindt het niet juist dat hij rente moet betalen over geld dat de inspecteur van hem in bezit had. Belanghebbende kan zich vinden in de uitspraak van de rechtbank en concludeert tot bevestiging van deze uitspraak. 3.4 Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 De inspecteur stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige geval, gelet op de artikelen 30f en 30h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), terecht heffingsrente aan belanghebbende in rekening is gebracht. 4.2 Ingevolge artikel 30f, eerste en derde lid, van de AWR wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet. Artikel 30h van de AWR bepaalt dat de heffingsrente in rekening wordt gebracht over het positieve bedrag van de belastingaanslag. 4.3 De heffingsrente beoogt te neutraliseren het voor- of nadeel dat voortvloeit uit het later betalen, respectievelijk het later terugontvangen van belasting. Het in rekening brengen van heffingsrente is uitdrukkelijk niet bedoeld als een sanctie doch is, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door de Staat der Nederlanden. 4.4 Op het schattingsformulier staat niet aangegeven dat daarop geen tekst, doch uitsluitend bedragen mogen worden ingevuld omdat het schattingsformulier door de computer worden verwerkt. Evenmin staat daarop vermeld dat indien geen bedragen worden ingevuld, de computer ervan uitgaat dat is bedoeld een schatting te doen van nihil. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende het schattingsformulier inhoudelijk gezien niet juist zou hebben ingevuld. Belanghebbende heeft derhalve de juiste informatie aan de inspecteur verstrekt. Indien de op het schattingsformulier vermelde gegevens door de inspecteur juist zouden zijn verwerkt, zou de aan belanghebbende opgelegde nadere voorlopige aanslag van 4 december 2007 niet zijn opgelegd en zou de nadere voorlopige aanslag van 5 januari 2008, waarom belanghebbende heeft verzocht en die noodzakelijk was om de onterecht opgelegde aanslag van 4 december 2007 te herstellen, evenmin zijn opgelegd. 4.5 Dat is uitgegaan van een nihilinkomen bij de verwerking van het schattingsformulier voor ondernemers is, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen, belanghebbende niet aan te rekenen, doch is uitsluitend te wijten aan de door de belastingdienst gekozen verwerkingswijze van het schattingsformulier met behulp van de computer. Deze verwerkingswijze, en de daarvoor vereiste wijze van invulling van het schattingsformulier, is op geen enkele wijze aan belastingplichtigen kenbaar gemaakt. De daaruit voortvloeiende gevolgen dienen daarom voor rekening en risico van de belastingdienst te blijven. Vastgesteld moet worden, hetgeen de inspecteur ook overigens ter zitting heeft verklaard, dat aan belanghebbende geen heffingsrente in rekening zou zijn gebracht, indien de door belanghebbende op het schattingsformulier aangegeven informatie zou zijn verwerkt. Door desalniettemin bij de nadere voorlopige aanslag van 5 januari 2008 heffingsrente in rekening te brengen, heeft de inspecteur gehandeld in strijd met de van hem vereiste zorgvuldigheid. Bovendien heeft belanghebbende gedurende het jaar 2007 niet over het geld kunnen beschikken. Niet in geschil is dat hij de verschuldigde termijnen steeds op tijd voldaan. In een geval als het onderhavige dient de berekening van heffingsrente naar het oordeel van het hof achterwege te blijven en is het gelijk aan belanghebbende. 4.6 Nu belanghebbende reeds hierom in het gelijk wordt gesteld, behoeft het al dan niet van toepassing zijn van de meerderheidsregel geen bespreking meer. 4.7 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. 5. Proceskosten Het hof ziet aanleiding de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het indienen van het verweerschrift in hoger beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322, wegingsfactor 1). 6. De beslissing Het gerechtshof: - bevestigt de uitspraak van de rechtbank; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van € 644; - verstaat dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 428 na het onherroepelijk worden van deze uitspraak. Aldus vastgesteld door mr.dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, prof.dr. J.W. Zwemmer en mr.drs. S.A.W.J. Strik, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2009. Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op: 9 september 2009 Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.