Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7162

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808037/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 11 april 2007 zijn namens het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) de bouwwerkzaamheden op het perceel kadastraal bekend sectie […] nummer […], te [plaats] (hierna: het perceel) stilgelegd. Het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden is op 11 april 2007 op schrift gesteld. Bij dat besluit is aan [appellant sub 1] tevens een dwangsom opgelegd om te voorkomen dat ondanks deze stillegging de werkzaamheden worden voortgezet.


Uitspraak

200808037/1/H1. Datum uitspraak: 9 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 oktober 2008 in zaak nr. 07/3765 in het geding tussen: [appellant sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk. 1. Procesverloop Op 11 april 2007 zijn namens het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) de bouwwerkzaamheden op het perceel kadastraal bekend sectie […] nummer […], te [plaats] (hierna: het perceel) stilgelegd. Het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden is op 11 april 2007 op schrift gesteld. Bij dat besluit is aan [appellant sub 1] tevens een dwangsom opgelegd om te voorkomen dat ondanks deze stillegging de werkzaamheden worden voortgezet. Bij besluit van 18 april 2007 heeft het college geweigerd aan [appellant sub 1] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een werktuigenloods op het perceel. Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [appellant sub 1] tegen de besluiten van 11 en18 april 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 oktober 2008, verzonden op 13 oktober 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het weigeren van de bouwvergunning, het besluit van 5 oktober 2007 in zoverre vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2008, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 9 december 2008. [appellant sub 1] en het college hebben een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college opnieuw op het door [appellant sub 1] ingediende bezwaarschrift beslist en dat bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door ing. A.F.M. Manders, en het college, vertegenwoordigd door M. van den Hurk en T.A.W.A. Pulles, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting door [appellant sub 1] nadere stukken ingediend. 2. Overwegingen Het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden 2.1. Vast staat dat [appellant sub 1] met de bouw van een werktuigenloods op het perceel is begonnen zonder dat hij over een bouwvergunning beschikte. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college bevoegd was om [appellant sub 1] te gelasten met onmiddellijke ingang de werkzaamheden met betrekking tot de bouw van de werktuigenloods te staken. 2.2. [appellant sub 1] heeft het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen gelasten de bouwwerkzaamheden op het perceel te staken niet nader onderbouwd. Het kan reeds om die reden dan ook niet slagen. De weigering van de bouwvergunning 2.3. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een werktuigenloods met een oppervlakte van 450 m². 2.4. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag om bouwvergunning onderdeel uitmaakt van de realisatie van een nieuwe locatie voor de intensieve veehouderij van [appellant sub 1] en het bouwplan dan ook als zodanig getoetst dient te worden aan het reconstructieplan "Boven-Dommel" (hierna: reconstructieplan). Volgens het college is het bouwplan in strijd met de daarin opgenomen uitgangspunten met betrekking tot de "integrale zonering intensieve veehouderij". 2.4.1. Het college betoogt terecht dat bij toetsing van een bouwplan aan het toepasselijke planologisch regime niet slechts dient te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dat mede dient te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Het college heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de aangevraagde werktuigenloods in strijd met de ter plaatse geldende bestemming zal worden gebruikt als onderdeel van een intensieve veehouderij. In de aanvraag om bouwvergunning staat vermeld dat een machineloods voor een akkerbouwbedrijf zal worden opgericht die ook zal worden gebruikt voor de opslag van akkerbouwproducten. Ter zitting heeft het college desgevraagd aangegeven dit voorgenomen gebruik niet te betwisten. Uit de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen valt voorts niet op te maken dat de werktuigenloods voor andere doeleinden kan worden gebruikt. Dat het bouwplan, zoals het college stelt, een eerste stap in de richting van de verhuizing van het intensieve veehouderijbedrijf van [appellant sub 1] naar het perceel zou betreffen is in dit kader - wat daar ook van zij - niet relevant, nu uitsluitend voornoemde bouwaanvraag en het daarmee beoogde gebruik aan de orde is. De wens van [appellant sub 1] ook andere onderdelen van zijn bedrijf te verplaatsen kan hierbij geen rol spelen. Derhalve dient de bouwaanvraag beoordeeld te worden als een werktuigenloods ten behoeve van akkerbouw. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat de planologische doorwerking die in het reconstructieplan aan de zonering intensieve veehouderij is toegekend geen betrekking heeft op de bouw van een werktuigenloods ten behoeve van akkerbouw en het reconstructieplan reeds daarom niet als rechtstreeks toetsingskader kan gelden voor het bouwplan. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het bouwplan dient te worden getoetst aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het betoog faalt. 2.5. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Herziening I Buitengebied de Beemden"(hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied (nader uit te werken art 11 WRO)". Het perceel is niet voorzien van een bouwvlak. 2.6. Ingevolge artikel II.1, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op de tot agrarisch gebied (nader uit te werken art. 11 WRO) bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken van ondergeschikte aard ten dienste van de agrarische bedrijfsvoering, zoals schuilhokjes en gereedschapsbergingen, evenwel met uitzondering van kassen en sleufsilo's met dien verstande dat: (...) de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken maximaal 50 m² bedraagt (...) en bebouwing, als bedoeld onder artikel II.2 (agrarisch bouwblok). Ingevolge het vierde lid, onder a, van dat artikel werken burgemeester en wethouders, gehoord de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen te Tilburg, een tot agrarisch gebied (nader uit te werken art.11 WRO) bestemd gedeelte van het plan uit, indien bij hen een bouwaanvraag betreffende dat gedeelte wordt ingediend voor bebouwing als bedoeld in lid 2 onder b van dit artikel en nader omschreven in artikel II.2 (agrarisch bouwblok). Ingevolge dit lid onder b houdt de uitwerking in: de toewijzing van een bestemming agrarisch bouwblok, uitsluitend ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. Ingevolge art II.2, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, aangewezen voor agrarisch bouwblok, bestemd voor agrarische doeleinden met daarbij behorende bebouwing en voorzieningen. 2.7. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het college ingevolge artikel II.1, vierde lid, onder a, van de planvoorschriften een uitwerkingsverplichting geldt en het college naar aanleiding van zijn bouwaanvraag, alsmede de kavelruilovereenkomst die hij met de gemeente Bergeijk heeft gesloten en waarbij hij de eigendom van het perceel heeft verkregen, aan het perceel de bestemming "agrarisch bouwblok" had dienen toe te wijzen. [appellant sub 1] wijst er op dat in de kavelruilovereenkomst is opgenomen dat het perceel dient ter structuurversterking van zijn agrarisch bedrijf. 2.7.1. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel II.1, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften geldt de uitwerkingsverplichting, als bedoeld in artikel II.1, vierde lid, onder a, van de planvoorschriften, slechts voor een volwaardig agrarisch bedrijf. Ingevolge artikel I.1, aanhef en onder i, sub 2, van de planvoorschriften wordt onder een volwaardig agrarisch bedrijf verstaan, een bedrijf, met tenminste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht. Het bouwplan voorziet niet in een volwaardig agrarisch bedrijf op het perceel. Er bestaat voor het college dan ook geen uitwerkingsverplichting. Nu het perceel niet is voorzien van een agrarisch bouwblok en de voorziene werktuigenloods een oppervlakte van 450 m² heeft, en derhalve niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel II.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Hetgeen [appellant sub 1] in dit verband aanvoert over de kavelruilovereenkomst kan aan dit oordeel niet afdoen. 2.8. De hoger beroepen van het college en [appellant sub 1] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan het bezwaar van [appellant sub 1] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. 2.10. Het college heeft in dit nieuwe besluit geweigerd vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan en heeft het primaire besluit tot weigering van de bouwvergunning gehandhaafd. Het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan is volgens het college in strijd met het provinciale beleid, meer in het bijzonder het streekplan Noord-Brabant 2002, dat beoogt verstening in het buitengebied tegen te gaan. 2.11. Het college heeft in redelijkheid kunnen weigeren vrijstelling voor het bouwplan te verlenen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college ten onrechte het verlenen van een vrijstelling in strijd acht met het provinciale beleid. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling en bouwvergunning zou verlenen. In de kavelruilovereenkomst is niets omtrent een bouwvergunning voor het perceel opgenomen en hieruit volgt dan ook niet dat [appellant sub 1] aanspraak heeft op een bouwvergunning voor het perceel. [appellant sub 1] heeft nog gewezen op een besluit van het college van 28 juni 2005. Dit besluit betreft de weigering van het toekennen van een bouwblok aan het perceel. In dit besluit wordt verwezen naar een gesprek tussen het college en [appellant sub 1], waar [appellant sub 1] zich ook thans op beroept, met betrekking tot het toekennen van een bouwblok. Het college stelt zich in dit besluit op het standpunt dat dit gesprek geen betrekking had op het onderhavige perceel. Ter zitting is dit standpunt door het college herhaald. Het is niet gebleken dat dit standpunt onjuist moet worden geacht. 2.12. Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 16 juni 2009 is ongegrond. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 16 juni 2009 ongegrond; III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Van Driel voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009 414-580.