Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7172

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902683/1/R3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf aan de Hooiweg te Hedel afgewezen.


Uitspraak

200902683/1/R3. Datum uitspraak: 9 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf aan de Hooiweg te Hedel afgewezen. [appellant] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 oktober 2003 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Arnhem heeft het beroep van [appellant] tegen dit besluit bij uitspraak van 11 mei 2004 gegrond verklaard en heeft het besluit op bezwaar vernietigd. Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft het college het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Arnhem heeft het beroep van [appellant] tegen dit besluit bij uitspraak van 19 april 2005 gegrond verklaard, heeft het besluit op bezwaar vernietigd en heeft het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Het college heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 26 april 2006, in zaaknummer 200504753/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar heeft [appellant] bij brief van 17 juni 2006 beroep ingesteld. De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 10 augustus 2006, het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijkgestelde niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en heeft het college opgedragen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Wegens het niet gevolg geven aan de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 augustus 2006 heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Arnhem ingekomen op 24 februari 2009, andermaal beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Afdeling. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, en A. Zweerus, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Vaststaat dat het college niet binnen de door de rechtbank opgedragen termijn heeft beslist op het bezwaar tegen zijn besluit van 12 november 2002. 2.2. Het feit dat, zoals het college stelt, inmiddels op andere wijze aan het verzoek van [appellant] is tegemoetgekomen, namelijk door het verlenen van een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de bouw van een bedrijfswoning, bedrijfsgebouw en tunnelkassen, betekent niet dat niet meer hoeft te worden beslist op het bezwaarschrift van [appellant] tegen de weigering een wijzigingsplan vast te stellen. [appellant] wijst er in dit verband terecht op dat hij, ondanks de medewerking die het college heeft verleend, belang heeft bij aanwijzing van een agrarisch bouwperceel voor zijn bedrijf. Bij het aanwijzen van een agrarisch bouwperceel wordt immers bezien welke ontwikkelingsmogelijkheden aan het bedrijf worden toegekend. Dat [appellant], zoals het college ter zitting heeft gesteld, niet meer gebaat zou zijn bij de vaststelling van een wijzigingsplan dat voorziet in een agrarisch bouwperceel omdat zijn plannen niet langer zien op de vestiging van een vollegrondsbloementeeltbedrijf maar op de vestiging van een glastuinbouwbedrijf en de wijzigingsbevoegdheid niet voorziet in de aanwijzing van een agrarisch bouwperceel voor een glastuinbouwbedrijf, betekent evenmin dat niet meer hoeft te worden beslist op het bezwaarschrift van [appellant] tegen de weigering een wijzigingsplan vast te stellen. Bij het besluit op het bezwaarschrift dienen de feiten en omstandigheden van dat moment te worden betrokken. Indien de huidige plannen niet kunnen worden gerealiseerd door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, kan dat een reden zijn de bezwaren tegen de weigering een wijzigingsplan vast te stellen ongegrond te verklaren. Anders dan het college ter zitting heeft betoogd kan echter uit de verleende artikel 19 vrijstelling niet worden afgeleid dat ter plaatse een glastuinbouwbedrijf wordt geëxploiteerd. De bij besluit van 8 juli 2008 verleende vrijstelling ziet immers op de vestiging van een vollegrondsbloementeeltbedrijf met de daarvoor benodigde bebouwing. De schriftelijke toezegging van het college aan [appellant] om in de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied, Binnendijks deel" te voorzien in een agrarisch bouwperceel, betekent evenmin dat niet meer hoeft te worden beslist op het bezwaarschrift van [appellant] tegen de weigering een wijzigingsplan vast te stellen. Het door de raad van de gemeente Maasdriel bij besluit van 22 februari 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Binnendijks deel" heeft door het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 17 oktober 2006 waarbij goedkeuring werd onthouden aan de bestemming voor de gronden van [appellant], voor deze gronden nimmer rechtskracht gekregen. Het verzoek van [appellant] is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Hedel. Dat plan is nog steeds het voor de gronden van [appellant] vigerende bestemmingsplan. 2.3. Het beroep is gegrond. Het niet tijdig nemen van een besluit, dat ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit wordt gelijkgesteld, dient te worden vernietigd. Het college dient alsnog een besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat in het geval de bezwaren ongegrond worden verklaard er een nieuw besluit op bezwaar wordt genomen en indien de bezwaren gegrond zijn er een ontwerp-wijzigingsplan ter inzage wordt gelegd. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Het verzoek van [appellant] aan het college een dwangsom op te leggen wordt afgewezen. 2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit; III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel op om, in het geval het de bezwaren ongegrond verklaart, binnen veertien weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen; draagt het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel op om, in het geval het de bezwaren gegrond verklaart, binnen veertien weken na verzending van deze uitspraak een ontwerp-wijzigingsplan voor het perceel van [appellant] aan de Hooiweg te Hedel ter inzage te leggen; IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Verbeek lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009 388.