Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7186

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901451/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg (hierna: het dagelijks bestuur) de meerjarige subsidierelatie met de stichting Stichting Dynamo Welzijn (hierna: de stichting) met ingang van 1 januari 2008 beëindigd.


Uitspraak

200901451/1/H2. Datum uitspraak: 9 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting Stichting Dynamo Welzijn, gevestigd te Amsterdam, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2009 in zaak nr. 07/4393 in het geding tussen: appellante en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg (hierna: het dagelijks bestuur) de meerjarige subsidierelatie met de stichting Stichting Dynamo Welzijn (hierna: de stichting) met ingang van 1 januari 2008 beëindigd. Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 8 maart 2007 met een aangepaste motivering in stand gelaten. Bij uitspraak van 19 februari 2009, verzonden op 24 februari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2009. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2009, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. S. van Heukelom-Verhage, advocaat te Den Haag, bijgestaan door G. Douma, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G. Koop, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 4:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt, indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn. Ingevolge het tweede lid, wordt, voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid. 2.2. Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur de meerjarige subsidierelatie met de stichting met ingang van 1 januari 2008 beëindigd op de grond dat de stadsdeelraad van het stadsdeel Zeeburg op 21 november 2006 heeft besloten, samengevat weergegeven, de huidige zorg- en welzijnsproducten te vernieuwen, de nieuwe zorg en welzijnstaken met ingang van 2008 aan te besteden en de bestaande structurele subsidies af te bouwen, en met ingang van 2008 op het budget voor het Sociale Domein 1,2 miljoen euro te bezuinigen. Het dagelijks bestuur heeft dit besluit bij besluit op bezwaar van 9 oktober 2007 gehandhaafd. 2.3. In geschil is of de subsidierelatie is beëindigd met inachtneming van een redelijke termijn. 2.4. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb eerst is aangevangen nadat het gunningsbesluit inzake de aanbesteding op 9 oktober 2007 was genomen, aangezien pas op dat moment de subsidierelatie ondubbelzinnig en definitief is stopgezet. Vanwege de onzekerheid tijdens de aanbestedingsprocedure is het niet redelijk dat de afbouwtermijn is aangevangen voordat die procedure is afgerond, aldus de stichting. 2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat die termijn is aangevangen met het besluit van 8 maart 2007. Dit besluit houdt gelet op de bewoordingen onmiskenbaar de definitieve beëindiging van de subsidierelatie per 1 januari 2008 in. In de deelname van de stichting aan de aanbestedingsprocedure voor het nieuwe pakket zorg- en welzijnsproducten heeft de rechtbank gelet hierop terecht geen reden gezien voor een ander oordeel. Daarbij is van belang, zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen, dat de aanbestedingsprocedure een afzonderlijke procedure is naast die van de beëindiging van de bestaande subsidierelatie. Om dezelfde reden slaagt evenmin het betoog van de stichting dat vanwege de onzekerheid tijdens de aanbestedingsprocedure de aanvang van de redelijke termijn tijdens die procedure niet redelijk is. 2.5. De stichting betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur een redelijke termijn in acht heeft genomen. Daartoe voert zij aan dat het dagelijks bestuur vanwege de onzekerheid gedurende de aanbestedingsprocedure of de activiteiten waarvoor subsidie was verstrekt werkelijk dienden te worden gestaakt een langere termijn in acht had moeten nemen. De stichting betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur onzorgvuldig heeft gehandeld door bij de bepaling van de termijn geen rekening te houden met de bijzondere omstandigheid, dat de stichting enerzijds maatregelen diende te nemen in het kader van de beëindiging van de subsidie per 1 januari 2008 en anderzijds in staat zou moeten zijn per dezelfde datum de aanbestedingsopdracht uit te voeren. De stichting voert in dit verband aan dat zij, anders dan de rechtbank veronderstelt, geen keuze had om de organisatie af te bouwen omdat zij gehouden was de prestatienormen voor de subsidieactiviteiten te halen. 2.5.1. Het dagelijks bestuur heeft bij het besluit van 8 maart 2007 tot beëindiging van de subsidierelatie een termijn van ruim negen maanden in acht genomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur hiermee een redelijke termijn in acht heeft genomen als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb. Hierbij is van belang dat het dagelijks bestuur de stichting bij brief van 22 december 2006 reeds had bericht over diens voornemen de subsidierelatie per 1 januari 2008 te beëindigen vanwege de onder overweging 2.2. genoemde redenen. Vanaf dat moment had het de stichting duidelijk kunnen en moeten zijn dat er een reële kans was dat zij voor het jaar 2008 geen subsidie meer zou ontvangen, zodat zij daarmee rekening kon houden. Voorts had zij hieruit kunnen en moeten afleiden dat de subsidiesystematiek- en budget per 1 januari 2008 zouden wijzigen, zodat reeds hierom geen sprake kan zijn van voortzetting van de bestaande situatie per die datum en had de stichting zich genoodzaakt kunnen en moeten zien hierop tijdig te anticiperen. De door de stichting ter zitting aangevoerde omstandigheid dat het dagelijks bestuur haar had uitgenodigd deel te nemen aan de aanbestedingsprocedure leidt, gelet op het voorgaande, niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft in de omstandigheid, dat de stichting zowel maatregelen diende te nemen in het kader van de beëindiging van de bestaande subsidierelatie als per 1 januari 2008 in staat moest zijn om de opdracht waarop de aanbesteding betrekking had uit te voeren, terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat het dagelijks bestuur onzorgvuldig heeft gehandeld bij de vaststelling van de redelijke termijn. Zoals onder overweging 2.4.1. is overwogen, zijn de aanbestedingsprocedure en de beëindiging van de bestaande subsidierelatie twee afzonderlijke procedures. Verder heeft de redelijke termijn betrekking op de afbouw van de verplichtingen jegens derden in het kader van de bestaande subsidierelatie en niet op de voorbereiding van de eventuele opdracht. De gehoudenheid van de stichting om nog gedurende het subsidiejaar 2007 de prestatienormen te halen, laat onverlet dat zij reeds geruime tijd van te voren handelingen had kunnen verrichten om verplichtingen jegens derden op te zeggen dan wel anderszins voorbereidingen had kunnen treffen voor de beëindiging van de subsidierelatie. Dat de stichting ervoor heeft gekozen de verplichtingen door te laten lopen totdat er duidelijkheid was over de aanbestedingsopdracht komt, zoals de rechtbank heeft overwogen, voor haar eigen rekening. De rechtbank is derhalve terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat niet geoordeeld kan worden dat de door het dagelijks bestuur in acht genomen termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb als niet redelijk moet worden beschouwd. Het betoog slaagt niet. 2.6. Gelet op het voorgaande wordt niet meer toegekomen aan de bespreking van het betoog van de stichting dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur vanwege het niet in acht nemen van een redelijke termijn de frictiekosten had moeten vergoeden. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton w.g. Bindels voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009 85-609.