Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7190

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200905662/2/H3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft de raad van de gemeente Lansingerland (hierna: de raad) geweigerd parkeerplaatsen aan het Harlingerpad aan de achterzijde Kamperpad nrs. 4 tot en met 8 te Berkel en Rodenrijs aan openbaar gebied te onttrekken en besloten deze niet aan te wenden voor verhuur aan de eigenaren van de woningen Kamperpad nrs. 2 en 12 tot en met 18.


Uitspraak

200905662/2/H3. Datum uitspraak: 4 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van voorlopige voorzieningen (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: de raad van de gemeente Lansingerland tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2009 in zaak nr. 08/4711 in het geding tussen: [wederpartijen] en de raad van de gemeente Lansingerland. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft de raad van de gemeente Lansingerland (hierna: de raad) geweigerd parkeerplaatsen aan het Harlingerpad aan de achterzijde Kamperpad nrs. 4 tot en met 8 te Berkel en Rodenrijs aan openbaar gebied te onttrekken en besloten deze niet aan te wenden voor verhuur aan de eigenaren van de woningen Kamperpad nrs. 2 en 12 tot en met 18. Bij besluit van 25 september 2008 heeft de raad het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 19 februari 2009 heeft de raad de besluiten van 25 september 2008 en 18 oktober 2007 ingetrokken en geweigerd een viertal parkeerplaatsen achter het Kamperpad aan de openbaarheid te onttrekken. Bij uitspraak van 3 juli 2009, verzonden op 6 juli 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] tegen het besluit van 25 september 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 19 februari 2009 vernietigd voor zover het de weigering van de raad betreft grond achter het Kamerpad aan het openbaar gebied te onttrekken en de voorlopige voorziening getroffen dat binnen vier weken na verzending van deze uitspraak voor [wederpartijen] bedoelde parkeerplaatsen worden gereserveerd aan het Harlingerpad aan de achterzijde van het Kamperpad nrs. 4 tot en met 8 te Berkel en Rodenrijs door middel van het aanbrengen van markeertegels met daarop huisnummers op dezelfde wijze als [wederpartijen] aldaar een parkeerplaats hadden tot november 2007. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de voorlopige voorziening vervalt op het moment dat door gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland is beslist op een administratief beroep tegen een eventueel nieuw besluit van de raad tot weigering onttrekking aan het openbaar verkeer voor het realiseren van de gevraagde parkeerplaatsen en dat, indien of zolang de raad niet voldoet aan deze uitspraak, de gemeente Lansingerland aan [wederpartijen] een dwangsom verbeurt van € 100,00 per dag per parkeerplaats. Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de raad de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [wederpartijen] hebben bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2009, de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 augustus 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van der Vijlbrief-van der Schaft, advocaat te Rotterdam, en [wederpartijen], in de persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. A.H.F. Beiboer, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover thans van belang, kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen. Ingevolge artikel 11, eerste lid, heeft ieder belanghebbende bij een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, het recht aan de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen ten opzichte van die weg toepassing van artikel 9 te verzoeken. Ingevolge het derde lid staat aan de verzoeker beroep op gedeputeerde staten open indien de raad weigert aan het verzoek te voldoen. 2.3. De verzoeken van de raad en van [wederpartijen] zien op de door de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), getroffen voorlopige voorziening inhoudende dat voor [wederpartijen] parkeerplaatsen aan het Harlingerpad aan de achterzijde van het Kamperpad nrs. 4 tot en met 8 door middel van het aanbrengen van markeertegels met daarop huisnummers dienen te worden gereserveerd. Het verzoek van de raad strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening de werking van de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening en de daaraan gekoppelde dwangsom wordt opgeheven. Daaraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat een rechtsgrond voor het plaatsen van de markeringstegels ontbreekt, het in strijd met de Wegenwet is op deze wijze een weg aan het openbaar verkeer te onttrekken, dat het plaatsen van markeringstegels aanleiding vormt voor conflicten, dat het onmogelijk is de naleving daarvan te handhaven, dat hij in het verleden er nooit een misverstand over heeft laten bestaan dat het aanbrengen van markeringstegels niet betekent dat de parkeerplaatsen aan het openbaar verkeer zijn onttrokken en dat voor derden tegen deze door de rechtbank getroffen voorziening geen rechtsbescherming openstaat. [wederpartijen] achten de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening niet toereikend omdat de situatie niet is teruggebracht naar die zoals deze was tot november 2007. Destijds stonden ter plekke ook twee borden die vermeldden dat de gemarkeerde parkeerplaatsen voor de bewoners van Kamerpad 2, 12, 14, 16 en 18 waren gereserveerd. Het verzoek strekt er dan ook toe bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat deze borden dienen te worden teruggeplaatst. Voorts verzoeken zij de voorzitter de voorlopige voorziening te treffen dat ter plaatse parkeerbeugels worden geplaatst. 2.4. De rechtbank heeft in het verloop van de gehele procedure en meer in het bijzonder in de naar haar oordeel uiterst onzorgvuldige wijze waarop deze heeft plaatsgevonden aanleiding gezien met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de gewraakte voorlopige voorziening te treffen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de raad na intrekking van de besluiten van 25 september 2008 en 18 oktober 2007 heeft nagelaten de oude situatie van voor deze besluiten te herstellen. De rechtbank heeft een dwangsom opgelegd omdat zij niet het vertrouwen heeft dat de raad haar uitspraak zal naleven. 2.4.1. In de omstandigheid dat de besluitvormingsprocedure op uiterst onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, zoals de raad ook heeft erkend, heeft de rechtbank naar het oordeel van de voorzitter ten onrechte aanleiding gezien een voorlopige voorziening te treffen die inhoudelijk met een positief besluit overeenkomt. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de rechtbank bij het treffen van deze voorlopige voorziening naar voorlopig oordeel onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het feit dat artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet de raad een discretionaire bevoegdheid verleent om al dan niet een gedeelte van de weg aan de openbaarheid te onttrekken en dat de aanwending van die bevoegdheid door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst en dat met openbaarheid van de weg in beginsel een algemeen belang wordt gediend (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2006 in zaak nr. 200508744/1). Tevens dient daarbij in aanmerking te worden genomen dat in het onderhavige geval de vraag of de raad in redelijkheid de onttrekking had kunnen weigeren niet bij de rechtbank ter toetsing voorlag omdat de raad, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, zich onbevoegd had dienen te verklaren op het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar te beslissen onder doorzending van het bezwaarschrift als beroepschrift naar gedeputeerde staten. 2.4.2. In omstandigheid dat [wederpartijen] tot november 2007 ter plaatse wel gereserveerde parkeerplaatsen hadden en dat door de intrekking van de besluiten van 18 oktober 2007 en 25 september 2008 dezelfde situatie ontstaat als voor het nemen van deze besluiten, had de rechtbank, in het licht van het feit dat de omvang van het geding werd bepaald door de gewraakte besluitvorming over het al dan niet onttrekken van parkeerplaatsen aan de openbare weg, naar voorlopig oordeel evenmin aanleiding moeten zien de gewraakte voorlopige voorziening te treffen. Dat er destijds ter plaatse met medewerking van de gemeente feitelijk markeringstegels waren aangebracht en twee borden waren geplaatst maakt niet dat daarmee deze parkeerplaatsen aan de openbare weg waren onttrokken als bedoeld in de Wegenwet. Evenmin is de voorzitter gebleken dat de markeringstegels en borden destijds waren aangebracht ter uitvoering van een op andere wet- of regelgeving genomen besluit. Uit de tot de gedingstukken behorende foto's blijkt dat de twee destijds geplaatste borden geen verkeersborden waren als opgenomen in bijlage 1 behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. 2.4.3. Het treffen van een voorlopige voorziening die neerkomt op een (voorlopige) onttrekking aan de openbaarheid ligt in het algemeen, tegen de achtergrond van het onder 2.4.1 met betrekking tot het karakter van de aan de raad toekomende bevoegdheid overwogene, slechts in de rede, indien de verwachting is gerechtvaardigd, dat de bodemprocedure tot resultaat zal hebben dat de raad rechtens gehouden is tot onttrekking over te gaan. Daarvoor is niet voldoende, dat de procedure onzorgvuldig is geweest. Ook is de voorzitter niet op voorhand gebleken dat de raad zodanige verwachtingen heeft gewekt, dat voor die verwachting aanleiding bestaat, waarbij bovendien de positie van anderen dan [wederpartijen] van belang is. De voorzitter ziet dan ook aanleiding het verzoek van de raad toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Gelet hierop dient het verzoek van [wederpartijen] dat strekt tot een uitbreiding van de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening, te worden afgewezen. 2.5. Gelet op de relatief lange voorgeschiedenis van deze procedure en het stadium waarin de besluitvorming zich na intrekking van de besluiten van 25 september 2008 en 18 oktober 2007 lijkt te bevinden en voorts gelet op de onzorgvuldigheden in de procedure, zal de voorzitter met name met het oog op de belangen van [wederpartijen] bevorderen dat de bodemzaak in november ter zitting zal worden behandeld. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. wijst het verzoek van [wederpartijen] af; II. treft de voorlopige voorziening dat de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening en opgelegde dwangsom wordt geschorst tot dat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Graat Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2009 307.