Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7195

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901750/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 23 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sluis (hierna: het college), voor zover thans van belang, de parkeernorm voor het plan Duinhof-Zuid vastgesteld op 1,2 parkeerplaats per appartement.


Uitspraak

200901750/1/H1. Datum uitspraak: 9 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 februari 2009 in zaak nr. 08/544 in het geding tussen: [appellanten] en het college van burgemeester en wethouders van Sluis. 1. Procesverloop Op 23 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sluis (hierna: het college), voor zover thans van belang, de parkeernorm voor het plan Duinhof-Zuid vastgesteld op 1,2 parkeerplaats per appartement. Bij besluit van 22 mei 2008 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 19 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 mei 2008 vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellanten] hebben nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2009, waar het college, vertegenwoordigd door C. van Gorp, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de beslissing van 23 oktober 2007, waarbij de parkeernorm voor het plan Duinhof-Zuid is vastgesteld op 1,2 parkeerplaats per appartement, een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, zodat het college het daartegen door hen gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voeren zij aan dat met het vaststellen van de parkeernorm een bepaalde invulling is gegeven aan de algemene parkeernorm uit de gemeentelijke bouwverordening, zodat sprake is van een op rechtsgevolg gerichte handeling. 2.1.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechterlijke rechtshandeling. 2.1.2. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, heeft het college met het vaststellen van de parkeernorm op 23 oktober 2007 niet beoogd een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer personen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen. De parkeernorm roept op zichzelf geen verplichting in het leven, zodat het enkele vaststellen daarvan niet op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb geen sprake is. Het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar heeft het college terecht niet-ontvankelijk verklaard. Zoals de rechtbank ten overvloede heeft overwogen, kunnen [appellanten] in het kader van de besluitvorming omtrent de vrijstelling en bouwvergunning voor het plan Duinhof-Zuid opkomen tegen de hoogte van de parkeernorm. Het betoog faalt. 2.2. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank bij de berekening van de proceskosten is uitgegaan van een onjuiste wegingsfactor als bedoeld in de bijlage genoemd in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Volgens [appellanten] is sprake van een principiële zaak, waaraan de rechtbank een zwaar dan wel gemiddeld gewicht had moeten toekennen. 2.2.1. De in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde wegingsfactoren variëren van 0,25 (zeer licht) tot 2 (zeer zwaar). Gelet op de omstandigheid dat het beroep ter zitting gelijktijdig is behandeld met het beroep in zaak nr. 08/580 en de beroepschriften, die zijn opgesteld door rechtsbijstandverleners van hetzelfde kantoor, in beide zaken nagenoeg gelijkluidend zijn, heeft de rechtbank het gewicht van de zaak in redelijkheid kunnen bepalen op licht en een wegingsfactor van 0,5 kunnen toepassen. In hetgeen [appellanten] betogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank een hogere wegingsfactor had moeten toepassen. Het betoog faalt. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Sloots lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009 531.