Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7198

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901622/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het realiseren van een afgetopt zadeldak op de garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200901622/1/H1. Datum uitspraak: 9 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel, appellant, tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 januari 2009 in zaak nr. 08/814 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het realiseren van een afgetopt zadeldak op de garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij mondelinge uitspraak van 21 januari 2009, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 26 januari 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 januari 2008 vernietigd en het college opgedragen om binnen vier weken na de datum van verzending van het van deze uitspraak opgemaakte proces-verbaal een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het college onder herroeping van het besluit van 26 april 2007 dient over te gaan tot verlening van de aangevraagde vergunning. Het proces-verbaal is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 maart 2009. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. Het college heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C. Kamp, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. D. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. 2.2. Op grond van het bestemmingsplan "Traverse e.o" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Gemengd gebied". Ingevolge artikel 6B, onder 4, van de planvoorschriften mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan: (…) b. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen; c. de hoogte mag niet meer dan 5,5 m bedragen. Ingevolge artikel 2, voor zover thans van belang, wordt de goothoogte van een bouwwerk gemeten: verticaal vanaf de bovenkant goot, boeiboord of druiplijn tot aan de gemiddelde grondslag van het aan dat bouwvlak aansluitende, afgewerkte bouwperceel. 2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert het, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak Raad van State van 24 juni 1991 in zaak nr. R03.88.5680 (Gemeentestem 1992-6951,11) aan dat in dit geval de druiplijn ligt op het snijvlak van het platte dak en het pannendak, op een hoogte van 5,50 m, zodat de goothoogte van het bouwplan in strijd is met artikel 6B, onder 4, van de planvoorschriften. 2.3.1. Het begrip druiplijn is in de planvoorschriften niet gedefinieerd. Derhalve heeft de rechtbank aansluiting mogen zoeken bij de omschrijving die daaraan volgens "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal", veertiende editie, in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. Druiplijn is daarin omschreven als lijn die van onderen het dak begrenst. Anders dan het college betoogt, verschilt het onderhavige bouwplan van het bouwplan als bedoeld in voormelde uitspraak van 24 juni 1991. Dat bouwplan bestond uit een rechthoekige opbouw op een bestaand kantoorgebouw, afgesloten door een horizontaal vlak. De dakhelling bedroeg 0 graden. De Afdeling Rechtspraak zag in deze omstandigheden grond voor het oordeel dat de opbouw functioneel slechts te beschouwen was als een tweede bouwlaag en dat het afsluitende horizontale platte vlak diende te worden aangemerkt als een plat dak, nu daarop het hemelwater werd verzameld. Derhalve lag in dat bouwplan de goothoogte op de lijn die van onderen het dak begrensde, zijnde de druiplijn. In onderhavig bouwplan is geen sprake van een rechthoekige opbouw, maar van hellende dakvlakken, die worden afgetopt door een plat vlak. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat in dit geval de druiplijn aan de onderzijde van het schuine gedeelte van het dak ligt. Nu de hoogte, gemeten vanaf deze druiplijn tot aan de gemiddelde grondslag van het aan dat bouwvlak aansluitende, afgewerkte bouwperceel, ongeveer 2,85 m bedraagt, is van strijd met artikel 6B, onder 4, van de planvoorschriften geen sprake. Het betoog faalt. 2.4. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu van strijd met het bestemmingsplan geen sprake is en dit de enige grond voor weigering van de bouwvergunning was, een nieuw besluit op bezwaar moet worden genomen, waarbij onder herroeping van het besluit van 26 april 2007 de gevraagde bouwvergunning dient te worden verleend. Volgens het college heeft de rechtbank niet onderkend dat de enkele omstandigheid dat de gevraagde bouwvergunning is geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, niet betekent dat zich geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet voordoen. 2.4.1. Dit betoog slaagt. Gelet op artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, dient het college te beoordelen of zich voor de verlening van de bouwvergunning één van de in dit artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat het geval is, moet de bouwvergunning worden geweigerd. De rechtbank heeft niet onderkend dat de omstandigheid dat het college heeft geweigerd de bouwvergunning te verlenen vanwege de strijdigheid met artikel 6B, onder 4, van de planvoorschriften, niet betekent dat zich geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet voordoen. Gelet op het limitatief-imperatieve karakter van dit artikel, is het college aan de toetsing van het bouwplan aan de overige weigeringsgronden niet toegekomen. 2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het college is gelast om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, inhoudende dat onder herroeping van het besluit van 26 april 2007 wordt overgegaan tot verlening van de gevraagde vergunning. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 januari 2009 in zaak nr. 08/814, voor zover daarbij het college is gelast om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, inhoudende dat onder herroeping van het besluit van 26 april 2007 wordt overgegaan tot verlening van de gevraagde vergunning. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Sloots lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009 531.