Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7202

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809152/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) het verzoek van de stichting Stichting Katholiek Voortgezet Onderwijs Breda en omgeving (hierna: de stichting) de vervanging van de buitenriolering van het Newmancollege op te nemen in het huisvestingsprogramma 2007 afgewezen en deze voorziening geplaatst op het overzicht van niet-gehonoreerde aanvragen 2007.


Uitspraak

200809152/1/H2. Datum uitspraak: 9 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting Stichting Katholiek Voortgezet Onderwijs Breda en omgeving, gevestigd te Breda, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 november 2008 in zaak nr. 07/ 5150 in het geding tussen: voormelde stichting en het college van burgemeester en wethouders van Breda. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) het verzoek van de stichting Stichting Katholiek Voortgezet Onderwijs Breda en omgeving (hierna: de stichting) de vervanging van de buitenriolering van het Newmancollege op te nemen in het huisvestingsprogramma 2007 afgewezen en deze voorziening geplaatst op het overzicht van niet-gehonoreerde aanvragen 2007. Bij besluit van 22 oktober 2007 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2009, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. W.M.A. der Weduwe-de Groot, advocaat te Den Haag, en H.J. van Hove, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van der Veer en mr. C.J.D. Frankevyle, beiden werkzaam bij de gemeente Breda, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 1 januari 2005 is in werking getreden de Wet van 23 december 2004 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO) vanwege overheveling taak en budget voor aanpassingen in onderwijshuisvesting van gemeente naar school, alsmede wijziging van die wet, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra met het oog op het jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van andere dan gemeentelijke of niet door de gemeente in stand gehouden scholen (hierna: de wijzigingswet). Ingevolge artikel V.a, eerste lid, van de wijzigingswet stellen het college en het bevoegd gezag van de andere dan gemeentelijke scholen in het kader van de overheveling van taak en budget voor aanpassingen in de onderwijshuisvesting zoals geregeld in artikel I, onderdelen A en C gezamenlijk vast of voorzieningen in een slechte bouwkundige staat verkeren als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud. Indien dat het geval is, betaalt het gemeentebestuur de daarmee gemoeide kosten. Ingevolge het tweede lid treffen de gemeenteraad en het bevoegd gezag van de andere dan gemeentelijke scholen een voorziening om geschillen te beslechten die zich bij de toepassing van het eerste lid voordoen. Ingevolge artikel 76c, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVO, zoals deze bepaling luidt vanaf 1 januari 2005, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk onder voorzieningen in de huisvesting begrepen herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden. Ingevolge artikel 76k, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 76c. Ingevolge artikel 76m, eerste lid, voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling vast met betrekking tot de voorzieningen die ingevolge artikel 76c voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht. Ingevolge het tweede lid wordt de regeling zodanig vastgesteld dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt. Ingevolge artikel 2 van de Verordening voorzieningen onderwijs gemeente Breda 2006 (hierna: de Verordening) worden bij de toepassing van deze verordening de volgende voorzieningen onderscheiden: […] e. herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden. Ingevolge artikel 3.11 van bijlage 1 bij de Verordening blijkt de noodzaak van herstel of vervanging uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 2.2. Vanwege in april 2005 geconstateerde verzakkingen van en scheuren in de buitenriolering van het Newmancollege heeft de stichting het college op 26 januari 2006 verzocht om de vervanging van die riolering op te nemen in het huisvestingsprogramma 2007. Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college dat verzoek afgewezen, omdat het vervangen van de riolering geen voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 van de Verordening. Bij het besluit op bezwaar van 22 oktober 2007 heeft het college dit besluit gehandhaafd. Het college heeft daaraan mede ten grondslag gelegd dat de verzakking van de riolering niet een gevolg is van een constructiefout, maar van de bodemgesteldheid in Breda en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot vervanging. 2.3. Bij de wijzigingswet heeft de wetgever er wat betreft het voortgezet onderwijs uitdrukkelijk voor gekozen de verantwoordelijkheid voor de huisvestingsvoorzieningen betreffende aanpassingen aan de buitenzijde van het gebouw en het terrein van de gemeente per 1 januari 2005 naar het bevoegd gezag over te hevelen. Daartoe zijn deze huisvestingsvoorzieningen in het kader van de bekostiging aangemerkt als onderhoud en ondergebracht in de component onderhoud van de exploitatiekosten van de scholen als bedoeld in artikel 86 van de WVO. 2.4. Het geding is beperkt tot de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college het verzoek van de stichting terecht heeft afgewezen omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 76c, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVO, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder e, van de Verordening. 2.5. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte de combinatie van de gekozen constructie voor de buitenriolering, de bodemgesteldheid en de grondwaterpeilfluctuaties, alsmede de omstandigheid dat het college nalatig is geweest de overheveling van de verantwoordelijkheid voor het onderhoud vorm te geven, in onderling verband bezien niet als bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder e, van de Verordening beschouwd. 2.5.1. Dat de levensduur van de riolering door de combinatie van de gekozen constructie van de riolering, de bodemgesteldheid en mogelijke fluctuaties in het grondwaterpeil negatief is beïnvloed, kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Anders dan de stichting betoogt is een levensduur van 28 jaar voor een riolering in relatie tot de door het college gehanteerde economische levensduur van 40 jaar kort te noemen, maar niet zo uitzonderlijk kort dat deze levensduur en de mogelijke samenloop van oorzaken daarvan als bijzondere omstandigheden in de zin van de artikelen 76c, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVO en 2, aanhef en onder e, van de Verordening moeten worden aangemerkt. Het argument dat het college gelet op artikel V.a van de wijzigingswet nalatig zou zijn geweest de overheveling van de verantwoordelijkheid voor het onderhoud vorm te geven is voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Nu het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom de stichting deze grond niet reeds bij de rechtbank had kunnen aanvoeren en zij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven, zodat de Afdeling reeds daarom daarlaat of dat van belang zou kunnen zijn voor de vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Poot voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009 362.