Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7204

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901494/1/M1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) aan [appellant] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (hierna: het Lozingenbesluit).


Uitspraak

200901494/1/M1. Datum uitspraak: 9 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) aan [appellant] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (hierna: het Lozingenbesluit). Bij besluit van 16 januari 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2009, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Oosterling en J.C.A. Voeten, beiden werkzaam bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit van 7 mei 2008 heeft het college lasten onder dwangsom opgelegd, nu [appellant] volgens het college fruitbomen heeft staan in de teeltvrije zone als bedoeld in onderscheidenlijk artikel 13, zesde lid, en artikel 25 van het Lozingenbesluit. In het besluit wordt [appellant] gelast deze bomen te kappen en tevens een keuze te maken uit een van de in artikel 13, zesde lid, onder b tot en met d, beschreven maatregelen. 2.2. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van het Lozingenbesluit worden met betrekking tot het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen de voorschriften, gesteld bij of krachtens het derde tot en met het veertiende lid, in acht genomen. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt langs oppervlaktewater een teeltvrije zone aangehouden. Ingevolge het zesde lid van dit artikel bedraagt de teeltvrije zone bij de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten: a. ten minste 900 cm, b. ten minste 450 cm, indien gebruik wordt gemaakt van een reflectiescherm; c. ten minste 300 cm, indien 1. gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit, 2. gebruik wordt gemaakt van een vanggewas, 3. sprake is van biologische teelt, of 4. gebruik wordt gemaakt van een dwarsstroomspuit met reflectiescherm en van een emissiescherm, waarvan geen afdruipende gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater kunnen geraken; d. met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, ten minste 300 cm, indien gebruik wordt gemaakt van een dwarsstroomspuit en bij de bespuiting van de buitenste gewasrij geen gebruik wordt gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur en slechts gebruik wordt gemaakt van spuitdoppen waarvan door een deskundig onafhankelijk instituut is vastgelegd dat het gebruik van die spuitdoppen bij die wijze van bespuiten resulteert in een driftdepositie in oppervlaktewater in de volbladsituatie van ten hoogste 1,5%. Ingevolge artikel 25 van het Lozingenbesluit bedraagt, in afwijking van artikel 13, zesde lid, de teeltvrij zone van percelen die niet breder zijn dan 70 cm en aan de zijde parallel of nagenoeg parallel aan de gewasrijen worden begrensd door oppervlaktewater tot 1 januari 2010 ten minste 150 cm, indien bij de bespuiting van de buitenste gewasrij geen gebruik wordt gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur. 2.3. [appellant] betoogt dat hij bij zijn activiteiten de vereiste teeltvrije zone in acht neemt. De door het college bedoelde bomen doen dienst als windhaag. 2.3.1. Zoals de voorzitter eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 juli 2008 in zaak nr. 200804673; www.raadvanstate.nl) op een verzoek van [appellant] om het treffen van een voorlopige voorziening in verband met het primaire besluit van 7 mei 2008, moet worden aangenomen dat door hem destijds het Lozingenbesluit is overtreden, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden. 2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.5. [appellant] voert aan dat het college niet tot handhaving had mogen overgaan, nu zijn percelen als gevolg van de ruilverkaveling "De Gouw" in de toekomst drie meter breder zullen worden aan de zijde waar de door het college bedoelde bomen zich bevinden. Het kappen van deze bomen zou daardoor niet langer noodzakelijk zijn om aan de bepalingen van het Lozingenbesluit te kunnen voldoen. [appellant] heeft een uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2009 in zaak nr. 200901018/2/H2 (www.raadvanstate.nl) overgelegd, waaruit blijkt dat het college de ontheffing voor het aanleggen van een kavelscheidingssloot niet heeft ingetrokken, zodat deze sloot nog aangelegd zou kunnen worden. 2.5.1. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2004, waarop het college zich beroept, blijkt dat het op het landinrichtingsplan gebaseerde toedelingsplan in rechte onaantastbaar is. Ook is de akte van toedeling gepasseerd. Gelet hierop mocht het college er bij de voorbereiding van het besluit van 7 mei 2008 vanuit gaan dat de ruilverkaveling geen gevolgen zou hebben voor de percelen van [appellant]. De werkzaamheden in het kader van de ruilverkaveling zijn volgens het college bij [appellant] inmiddels ook afgerond. Dat uit het toedelingsregister blijkt dat [appellant] is onderbedeeld, maakt dit niet anders, nu dit volgens het college zal worden verrekend in de lijst van geldelijke regelingen. Dat de ontheffing voor het aanleggen van de kavelscheidingssloot niet is ingetrokken, maakt dit evenmin anders, nu deze sloot geen gevolgen zou hebben voor de percelen van [appellant] aan de zijde waar de door het college bedoelde bomen zich bevinden. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de gevolgen van handhavend optreden niet zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had behoren af te zien. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn aanvankelijke besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom dan ook terecht gehandhaafd. 2.6. Het beroep is ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Bijleveld lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009 433.