Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7209

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901200/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Werkendam (hierna: het college) aan Woonservice Meander (hierna: Meander) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een woonzorggebouw (LANS-unit) op een perceel nabij de Singel te Nieuwendijk (hierna: het perceel).


Uitspraak

200901200/1/H1. Datum uitspraak: 9 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 19 december 2008 in zaak nrs. 08/5434 en 08/5531 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Werkendam. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Werkendam (hierna: het college) aan Woonservice Meander (hierna: Meander) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een woonzorggebouw (LANS-unit) op een perceel nabij de Singel te Nieuwendijk (hierna: het perceel). Bij besluit van 23 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 december 2008, verzonden op 6 januari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Meander heeft bij brief van 1 april 2009 een nader stuk ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J. Boterblom, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking. Het perceel is gesitueerd ten zuiden van de woning van [appellant]. De afstand van het woonzorggebouw tot [appellant] woning bedraagt ongeveer 22 m. De hoogte van het gebouw bedraagt deels 3,6 m, deels 6,3 m. 2.2. Het bouwplan is in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Nieuwendijk" (hierna: het bestemmingsplan). Ingevolge het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden/Kernrandgebied". Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijk Ordening (hierna: WRO), vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. 2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college, na afweging van alle in het geding zijnde belangen, in redelijkheid geen vrijstelling van het geldende bestemmingsplan kon verlenen. Hij voert daartoe aan dat hij erop mocht vertrouwen dat het bedoelde perceel onbebouwd zou blijven, waardoor hij vanaf zijn perceel een onbelemmerd uitzicht zou behouden. Tevens voert hij aan dat door de schaduwwerking van het woonzorggebouw, schade aan zijn rieten dak zal ontstaan, dat door de verwezenlijking van het project zijn privacy wordt aangetast en dat door de bouwwerkzaamheden schade aan zijn boerderij kan ontstaan. 2.3.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college geen vrijstelling en bouwvergunning zou verlenen. Volgens het in oktober 2006 uitgebrachte rapport van de schaduwstudie die in opdracht van het college is verricht door N. Tiekstra, is er alleen in de wintermaanden tussen 12.00 en 16.00 uur sprake van schaduw van het woonzorggebouw op het perceel van [appellant]. De schaduw valt in die periode alleen op de benedenverdieping van de woning. Het college kon op grond van dit rapport tot de conclusie komen dat de schaduwwerking van het woonzorggebouw er niet toe leidt dat de belangen van [appellant] onevenredig worden geschaad, temeer daar de afstand van het woonzorggebouw tot [appellant] woning ongeveer 22 m bedraagt. Dat als gevolg van de schaduwwerking van het woonzorggebouw schade zal ontstaan aan het rieten dak van zijn woning, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van [appellant] beroep op schending van zijn privacy kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat [appellant] belangen hierdoor evenmin onevenredig worden geschaad, gelet op de in acht genomen afstanden. Ten slotte is niet gebleken dat als gevolg van het toestaan van bebouwing op het perceel schade aan de woning van [appellant] ontstaat. Indien door uitvoering van de bouwwerkzaamheden toch schade ontstaat, kan deze langs privaatrechtelijke weg worden verhaald. 2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het alternatief dat hij heeft voorgesteld. 2.4.1. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat van dat laatste sprake is. Het betoog faalt. 2.5. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid tot de vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen besluiten. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Soede lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009 270-619.