Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7241

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7077 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAZ-uitkering. De grief van appellant over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is voor het eerst in beroep opgeworpen en valt buiten de omvang van het geding.


Uitspraak

07/7077 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 november 2007, 07/1023 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 4 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. A.M. Bruin, advocaat te Amersfoort. Het Uwv heeft verweer uitgebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009. Appellant was aanwezig, bijgestaan door mr. Bruin. Voor het Uwv was aanwezig mr. F. van Dam. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 19 december 2006 heeft het Uwv de aan appellant per 30 september 2003 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekende WAZ-uitkering per 1 januari 2007 beëindigd onder overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid niet langer ten minste 25% bedraagt. 2. Bij besluit van 9 maart 2007 heeft het Uwv appellants bezwaar tegen dat beëindigingsbesluit gegrond verklaard, meegedeeld van mening te zijn dat appellant per 1 januari 2007 80% of meer arbeidsongeschikt is (gebleven), voorts meegedeeld niet aangetoond te achten dat de belasting in de door appellant (voor 16 uur per week) vervulde functie van magazijnmeester passend is en tevens meegedeeld dat gelet op zijn verdiensten als magazijnmeester de WAZ-uitkering per 1 januari 2007 niet tot uitbetaling komt (fictieve arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%). 3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het besluit van 9 maart 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en beslissingen over proceskosten alsook griffierecht gegeven. 3.2. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. Gelet op de hoogte van appellants verdiensten (€ 2,36 per uur), afgezet tegen het geïndexeerde maatmaninkomen (€ 0,71 per uur, gebaseerd op een werkweek van 55 uur), heeft het Uwv terecht met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAZ de mate van appellants arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2007 fictief gesteld op minder dan 25% en terecht bepaald dat dientengevolge de WAZ-uitkering aan appellant per die datum niet tot uitkering komt. Daar appellant eerst in beroep heeft aangevoerd dat het Uwv bij het nemen van het besluit van 9 maart 2007 ten onrechte is uitgegaan van 1 oktober 2002 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag in plaats van een datum in 1998 toen hij 32 - 36 uur per week werkte en (daar) het Uwv nog een nader besluit over de maatman (en het maatmaninkomen) zal nemen, komt de rechtbank in de thans aanhangige procedure niet toe aan de kwestie van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag met een eerdere referteperiode. Aangezien het Uwv ter zitting heeft erkend bij het besluit van 9 maart 2007 ten onrechte niet te hebben beslist op appellants verzoek om vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten (welke alleen kunnen bestaan in reiskosten, omdat appellant in die fase geen rechtsbijstand had), dient te worden beslist als hiervoor in 3.1 vermeld. 4. Het Uwv heeft in de door appellant aangevallen uitspraak berust en bij besluit op bezwaar van 17 december 2007 aan appellant een vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte reiskosten van in totaal € 14,08 toegekend. Tegen dat besluit heeft appellant geen grieven aangevoerd. 5. In hoger beroep heeft appellant - per saldo en kort samengevat - aangevoerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ligt in (eind) 1997, (begin) 1998, zodat een andere referteperiode van drie jaren voor de berekening van de hoogte van het maatmaninkomen dient te worden gehanteerd. In dit verband heeft appellant gewezen op een van 17 oktober 2007 daterende en bij brief van 22 november 2007 aan het Uwv gezonden verklaring van de psycholoog M.C.J. Bakker die hem destijds heeft behandeld. 6.1. De Raad overweegt als volgt. 6.2. Aangezien appellant geen grieven heeft aangevoerd tegen het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit op bezwaar van 17 december 2007, moet worden aangenomen dat bij dat besluit geheel aan appellants bezwaren tegemoet is gekomen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om dat besluit thans in de beoordeling te betrekken. 6.3. Bij het nemen van het primaire besluit van 19 december 2006 en bij het nemen van het besluit op bezwaar van 9 maart 2007 is uitgegaan van 1 oktober 2002 als eerder vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Een andere eerste arbeidsongeschiktheidsdag is bij het nemen van die besluiten niet aan de orde geweest. Daarom valt appellants voor het eerst in beroep opgeworpen grief over het door het Uwv hanteren van 1 oktober 2002 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag buiten de omvang van het thans aanhangige geding (in overeenstemming met de uitspraak van de Raad van 9 mei 2006, LJN AX3237). Hierbij tekent de Raad aan dat het Uwv bij primair besluit van 4 mei 2009 heeft geweigerd aan appellant per eind 1998 een WAZ-uitkering toe te kennen, onder overweging dat appellant vanaf eind 1997 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en ingevolge de WAZ eerst recht op uitkering bestaat nadat een ingetreden arbeidsongeschiktheid 52 weken onafgebroken heeft geduurd, zodat de eerste ziektedag 1 oktober 2002 blijft en de WAZ-uitkering aan appellant per 30 september 2003 blijft toegekend. Ter zitting van de Raad heeft appellant desgevraagd verklaard dat hij nog bezig is met zich erop te beraden of hij tegen dat primaire besluit bezwaar zal maken. 6.4. In het thans aanhangige geval uitgaande van 1 oktober 2002 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag vermag de Raad niet in te zien dat het Uwv van een verkeerde referteperiode is uitgegaan door in overeenstemming met de hoofdregel als uitgangspunt te nemen de kalenderjaren 1999, 2000 en 2001 gedurende welke appellant als zelfstandig winkelier werkzaam is geweest. Met hetgeen hij heeft aangevoerd is appellant er niet in geslaagd genoegzaam aan te tonen dat zijn psychische gesteldheid in die jaren een zodanig negatieve invloed op het bedrijfsresultaat heeft gehad dat daardoor evident is dat de in die jaren behaalde winst geen reële afspiegeling vormt van zijn verdiencapaciteit als gezonde zelfstandige. Van omstandigheden die het Uwv ertoe hadden behoren te brengen af te wijken van de in vaste rechtspraak van de Raad neergelegde hoofdregel dat voor de vaststelling van het maatmaninkomen van een zelfstandige wordt uitgegaan van de aan de fiscus opgegeven en door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2003, LJN AF7494) is de Raad niet kunnen blijken. 7. Gelet op het vorenstaande slaagt appellants hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd voor zover aangevochten. 8. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2009. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.E. van Rooij. TM