Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7260

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/3856 WAO-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met de gevraagde voorlopige voorziening heeft verzoeker beoogd te bereiken dat middels schorsing van het terugvorderingsbesluit voor de duur van de procedure in hoger beroep de basis zou komen te ontvallen aan een door het Uwv nog te nemen invorderingsbesluit. Het Uwv heeft inmiddels een invorderingbesluit genomen. Geen procesbelang. Verzoeker heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank, welk verzoek er toe strekt de werking van het invorderingsbesluit te schorsen.


Uitspraak

09/3856 WAO-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker), in verband met het hoger beroep van: verzoeker, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 maart 2009, 08/706 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoeker en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 4 september 2009 I. PROCESVERLOOP Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft tevens nadere stukken ingebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2009. Partijen zijn niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 1.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak. 2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 2.1. Bij besluit van 24 december 2007 is het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 5 oktober 2005, bekend gemaakt bij brief van 27 augustus 2007, ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv van verzoeker de ten onrechte genoten uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode 1 september 1999 tot 18 december 1999 en van 25 september 2000 tot 1 januari 2002 teruggevorderd tot een bedrag van € 7.910,95 (netto). 2.2. Bij uitspraak van 23 maart 2009 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 24 december 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard. 2.3. In hoger beroep heeft verzoeker zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, inhoudende schorsing van de werking van de aangevallen uitspraak en/of het daaraan voorafgaande terugvorderingsbesluit. Ter onderbouwing van zijn spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat hij als direct gevolg van het terugvorderingsbesluit niet langer in staat zal zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. 3. Vanwege het Uwv is bij brief van 20 augustus 2009 aan de Raad medegedeeld dat bij besluit van 22 juni 2009 de aflossingscapaciteit van appellant is vastgesteld en is besloten (weer) een betalingsregeling van € 280,- per maand op te starten. Voorts is door het Uwv medegedeeld dat appellant tegen dit besluit bezwaar heeft gemaakt en tevens bij de rechtbank 's-Gravenhage heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij voornoemde brief heeft het Uwv de Raad afschriften doen toekomen van het besluit van 22 juni 2009, het daartegen gerichte bezwaarschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening. 4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Met de gevraagde voorlopige voorziening heeft verzoeker beoogd te bereiken dat middels schorsing van het terugvorderingsbesluit van 24 december 2007 voor de duur van de procedure in hoger beroep de basis zou komen te ontvallen aan een door het Uwv nog te nemen invorderingsbesluit. 4.2. Aangezien evenwel het Uwv inmiddels - op 22 juni 2009 - een invorderingbesluit heeft genomen, kan dit door verzoeker beoogde doel niet meer worden bereikt. Reeds in verband hiermee dient te worden geoordeeld dat bij verzoeker het belang is komen te ontvallen aan een beoordeling van het in geding zijnde verzoek ex artikel 8:81 van de Awb. Dit verzoek dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarbij heeft de voorzieningenrechter mede laten wegen dat verzoeker ook een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend bij de rechtbank ’s-Gravenhage, welk verzoek er toe strekt de werking van het invorderingsbesluit van 22 juni 2009 te schorsen. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2009. (get.) J.W. Schuttel. (get.) J.M. Tason Avila. KR