Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7303

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5334 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering: minder dan 15% arbeidsongeschikt. De Raad: geen onderschatting van beperkingen. De actuele psychische problemen zijn klaarblijkelijk ontstaan na de datum in geding. Onvoldoende grond om een deskundige in te schakelen. Geschiktheid functies: in het bijzonder ziet de Raad geen beletsel gelegen in de functie van portier, toezichthouder (sbc-code 342021). Appellant voldoen aan de functievereisten voor de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050).


Uitspraak

08/5334 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 augustus 2008, 06/2511 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben stukken ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2009. Voor appellant is verschenen mr. G. Bakker, advocaat te Groningen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T. Wielinga. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant, die uitgevallen was uit zijn werk van algemeen medewerker verzorgingsinstelling, ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 6 juni 2006 die uitkering met ingang van 7 augustus 2006 ingetrokken op de grond dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum op minder dan 15% moet worden gesteld. Dit besluit berust op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 10 oktober 2006 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Laatstgenoemd besluit is genomen na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, dat is verricht door de bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer en een arbeidskundig onderzoek, verricht door de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 2.1. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de beschikbare medische gegevens geen objectieve aanknopingspunten om de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), waarin de bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn weergegeven, voor onjuist te houden. Volgens de rechtbank heeft Zwemer afdoende gemotiveerd dat en waarom de in bezwaar van de zijde van appellant overgelegde informatie van appellants behandelaars geen aanleiding geeft tot het stellen van nadere fysieke beperkingen. Appellants medische adviseur D.J. Schakel heeft blijkens zijn in eerste aanleg overgelegde rapport van 30 mei 2007 geen opmerkingen met betrekking tot de wijze waarop de fysieke beperkingen van appellant zijn neergelegd in de FML. De rechtbank is, onder verwijzing naar het oordeel van Zwemer, voorts het Uwv gevolgd in het standpunt dat voor de door appellant geclaimde psychische beperkingen op de datum die in dit geding van belang is, 7 augustus 2006, onvoldoende grondslag in de gedingstukken is te vinden. Zij heeft daarbij in haar overwegingen betrokken hetgeen naar voren is gebracht door appellants behandelend psycholoog, bij wie hij sinds 29 december 2006 in behandeling was, en de medische adviseur Schakel. 2.2. Ook de arbeidskundige component van het bestreden besluit kon de toetsing van de rechtbank doorstaan. Zij is van oordeel dat de daaromtrent door appellant, onder overlegging van een rapport van 25 mei 2007 van de registerarbeidsdeskundige P. Rijnsburger aangevoerde gronden niet slagen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een rapport van Langius van 5 juni 2007. 3. In hoger beroep keert appellant zich tegen de aangevallen uitspraak met gronden gelijk aan die welke hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat die uitspraak bevestigd moet worden. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd onvoldoende steun voor de stelling van appellant dat de bij hem bestaande medische beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. De Raad onderschrijft het in 2.1 samengevatte oordeel van de rechtbank onder verwijzing naar de desbetreffende overwegingen in de aangevallen uitspraak. In het bijzonder overweegt de Raad dat de actuele psychische problemen van appellant klaarblijkelijk zijn ontstaan na de datum die in dit geding van belang is, en derhalve onvoldoende steun bieden voor appellants stelling dat de bij hem op bedoelde datum bestaande psychische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. 4.2. De Raad kan de rechtbank ook volgen waar zij kennelijk onvoldoende grond aanwezig achtte om een deskundige in te schakelen teneinde haar op medisch gebied van verslag en advies te dienen. 4.3. De Raad onderschrijft eveneens de overwegingen van de rechtbank over de arbeidskundige kant van de in geding zijnde besluitvorming. Dit wil in de eerste plaats zeggen dat ook de Raad van oordeel is dat de door het Uwv ter berekening van appellants verdienvermogen geselecteerde voorbeeldfuncties in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn te achten. In het bijzonder ziet de Raad geen beletsel gelegen in de functie van portier, toezichthouder (sbc-code 342021). In deze functie moet de betrokkene bij medische voorvallen hulp kunnen bieden, gezien het feit dat hij in staat moet zijn een cursus bedrijfshulpverlening te volgen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat dergelijke hulpverlening doorgaans niet wordt verleend met bewegingen boven schouderhoogte, ter zake waarvan appellant beperkt wordt geacht, terwijl die hulpverlening bovendien doorgaans slechts incidenteel noodzakelijk is, en samen met collega’s kan worden gegeven. 4.4. Voorts overweegt de Raad dat hij appellant niet volgt in het, onder verwijzing naar de rapporten van Rijnsburger van 25 mei 2007 en 27 juni 2007 gehouden, betoog dat het Uwv de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050), niet ten grondslag had mogen leggen aan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsschatting omdat hij niet aan de functievereisten voldoet. Appellant voert aan dat in deze functie de eis wordt gesteld dat hij een interne dan wel een branchegerichte opleiding moet volgen, terwijl de arbeidsdeskundige van het Uwv niet heeft gemotiveerd op grond waarvan aangenomen kan worden dat appellant aan die eis kan voldoen. De Raad overweegt dat de toelichting op deze functie van bezwaararbeidsdeskundige Langius, in diens rapport van 5 juni 2007, toereikend is. Deze bezwaararbeidsdeskundige wijst erop dat appellant, die vier jaar LTS, afdeling hout, heeft gevolgd, voldoet aan het vereiste VMBO niveau en dat appellant in cognitief opzicht niet beperkt is. Er is volgens deze bezwaararbeidsdeskundige geen enkele aanleiding voor de veronderstelling dat appellant de vereiste componentenkennis niet zal kunnen aanleren. De Raad voegt hieraan toe dat er bij hem ook overigens geen twijfel over bestaat dat appellant aan de bedoelde functie-eisen voldoet. Daarbij neemt de Raad enerzijds aard en niveau van de desbetreffende functie in aanmerking, die blijken uit het zich onder de gedingstukken bevindende resultaat functiebeoordeling en anderzijds appellants arbeidsverleden en de inhoud van de laatstelijk door hem uitgeoefende functie welke naar voren komen in een niet door appellant bestreden arbeidskundig rapport van 17 januari 2001. 4.5. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. 5. Er is geen aanleiding om een der partijen te veroordelen in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009. (get.) H. Bolt. (get.) A.E. van Rooij. KR