Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7328

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6573 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het Uwv is met de nieuwe beslissing op bezwaar geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoet gekomen. Proceskostenvergoeding. Geen schending redelijke termijn. Wettelijke rente.


Uitspraak

07/6573 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:73a en artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [appellante], wonende te Heerenveen [woonplaats] tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 oktober 2007, 07/740 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft W.T. van der Leij, kantoorhoudende te Langweer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft op 20 mei 2009 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij brief van 24 mei 2009 heeft Van der Leij namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en te veroordelen tot schadevergoeding. Het Uwv heeft gesteld zich te kunnen vinden in een veroordeling in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht en geen aanleiding te zien voor het toekennen van andere vergoedingen. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN In artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. De Raad stelt vast dat het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar van 20 mei 2009 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoet gekomen. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,- in beroep (verschijnen ter zitting) en op € 322,- in hoger beroep (verschijnen ter zitting). De overig gevraagde proceskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het door appellante op eigen naam ingediende (hoger)beroepsschrift niet is te beschouwen als een proceshandeling in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten inzake de procedure 06/2739 bij de rechtbank Leeuwarden komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien deze kosten niet vallen binnen de omvang van dit hoger beroep. Appellante is in die procedure door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht bij uitspraak van 10 januari 2007. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Voor wat betreft de duur van de procedure stelt de Raad vast dat, te rekenen van de dag van ontvangst van het bezwaarschrift van appellante door het Uwv tot aan het doen van uitspraak door de Raad op 9 september 2009, een periode van minder dan vier jaar is verstreken. Om deze reden is van schending van de redelijke termijn geen sprake. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen. De Raad wijst het verzoek van appellante toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante verschuldigde wettelijke rente over die na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495 gepubliceerd in JB 1995, 314. De Raad merkt op dat uit artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet volgt dat appellante zich met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht in hoger beroep tot het Uwv kan wenden. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Veroordeelt de het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente zoals hiervoor is aangegeven; Wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af; Veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 644,-. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009. (get.) H. Bolt. (get.) T.J. van der Torn. TM