Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7334

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1174 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verrekening teveel betaalde WAO-uitkering met vakantiegeld. Terugvorderingsbesluit in rechte onaantastbaar. Bij het berekenen van de beslagvrije voet geen verkeerde maatstaf gehanteerd.Geen omstandigheden die aan invordering in de weg staan.


Uitspraak

08/1174 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 18 februari 2008, 07/852 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2009. Partijen zijn – met bericht – niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een uitvoeriger overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. 1.2. Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat een bedrag van € 220,98 aan teveel betaalde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zal worden ingehouden op het in mei (naar de Raad begrijpt: 2007) uit te betalen vakantiegeld van appellante. 1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 juli 2007, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, de volgende overwegingen aan haar oordeel ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft als vaststaand aangenomen dat het zogenoemde moederbesluit strekkende tot terugvordering van 5 september 2003 in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank is niet gebleken dat appellante door de vereffening van de openstaande schuld met het vakantiegeld onder de beslagvrije voet geraakt. Evenmin is de rechtbank gebleken dat het Uwv bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit van appellante een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Nu verder niet in geschil is dat geen van de in artikel 57, tweede lid, van de WAO genoemde uitzonderingsgevallen zich voordoet, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid de invordering heeft kunnen vaststellen op de in het bestreden besluit vervatte wijze. Het beroep van appellante op dringende redenen om van terugvordering af te zien, diende naar het oordeel van de rechtbank te falen, gezien de vaststelling dat het besluit tot terugvordering in rechte onaantastbaar is geworden. Artikel 57, vierde lid, van de WAO mist naar het oordeel van de rechtbank in een dergelijk geval toepassing. 3. Appellante voert in hoger beroep aan dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur doordat het - ondanks dat het bekend was met de financiële situatie van appellante ten tijde van de terugvordering in 2003 - geen contact heeft gezocht met de curator c.q. bewindvoerder van appellante alvorens over te gaan tot de onderhavige invordering, alsmede dat het Uwv de regels omtrent de beslagvrije voet niet heeft nageleefd. 4.1. De Raad overweegt dat hij zich geheel kan vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde liggende overwegingen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, bevat, in vergelijking met appellantes stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad is evenmin gebleken dat het bestreden besluit is genomen in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Er bestond voor het Uwv nu de terug – en dus ook de invordering wettelijk verplicht is – geen verplichting om met de curator c.q. bewindvoerder te overleggen. Dat het Uwv bij het berekenen van de beslagvrije voet een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd is niet gebleken. Evenmin is gebleken van zeer bijzondere in de persoon van appellante gelegen redenen of omstandigheden die aan invordering in de weg zouden kunnen staan. 4.2. Het hoger beroep is dan ook vergeefs ingesteld, hetgeen betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009. (get.) J. Riphagen. (get.) A.C.A. Wit. TM