Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7361

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2195 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Door rechtbank is deskundige ingeschakeld. Uwv heeft naar aanleiding van oordeel deskundige FML aangepast. Rechtbank heeft alsnog besluit vernietigd. Hoger beroep ingesteld door Uwv. Verschoonbaarheid termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift. Voordeel van de twijfel. Voldoende rekening gehouden met de dwangklachten van betrokkene. Onvoldoende aanknopingspunten om deskundige te volgen in zijn oordeel dat betrokkene beperkt is in haar vervoersmogelijkheden. De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. Voldoende arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

08/2195 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 februari 2008, 06/6374 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [betrokkene] wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 4 september 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld en daarbij een rapport van 24 april 2008 van bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer ingestuurd. Namens betrokkene heeft mr. N.J. Brouwer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, kantoor ’s-Hertogenbosch, een verweerschrift ingediend. Bij brief van 30 maart 2009 heeft de door de rechtbank als deskundige benoemde psychiater R. Thomassen een vraagstelling van de Raad beantwoord. In reactie hierop heeft appellant bij brief van 20 april 2009 een rapport van 16 april 2009 van bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 24 juli 2009. Namens appellant is verschenen drs. P.R.G. Hermans. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1.1. Betrokkene was laatstelijk werkzaam als fulltime verkoopster. Op 18 december 1992 is zij voor die werkzaamheden uitgevallen wegens psychische klachten. Later zijn daar nog lichamelijke klachten bijgekomen. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan betrokkene met ingang van 17 december 1993 een uitkering op grond van onder andere de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 24 juni 2005 heeft het Uwv aan betrokkene meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van 24 augustus 2005 wordt ingetrokken op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg. 1.4. Bij besluit van 29 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 24 juni 2005 ongegrond verklaard. 2.1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Verder heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. 2.1.2. De rechtbank heeft psychiater drs. R. Thomassen als deskundige benoemd. Deze deskundige heeft bij rapport van 15 september 2007 aan de rechtbank verslag uitgebracht. Daarin heeft Thomassen geconcludeerd dat er bij betrokkene ten tijde van de datum in geding sprake was van een chronische obsessief-compulsieve stoornis welke tot nu toe therapieresistent is gebleken. Op lichamelijk gebied wordt de situatie van betrokkene door Thomassen zorgelijk ingeschat. Er is sprake van ernstig gewichtsverlies, pijnklachten, algehele malaise en extreme vermoeidheid. Vooralsnog is er geen oorzaak voor deze klachten gevonden. Thomassen kan zich niet verenigen met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 juni 2005. Naast de reeds door appellant aangenomen beperkingen acht Thomassen betrokkene vanwege de dwangklachten beperkt wat betreft concentreren, verdelen van de aandacht en doelmatig handelen. Ten aanzien van het sociaal functioneren is betrokkene beperkt in haar vervoersmogelijkheden met name door de lichamelijke klachten. Over de medische geschiktheid van de geduide functies heeft Thomassen zich niet uitgelaten. Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer op 1 november 2007 aanvullend gerapporteerd en de FML op 8 november 2007 aangepast wat betreft de items concentreren, verdelen van de aandacht en doelmatig handelen. Lustenhouwer heeft voorts gemotiveerd waarom zij, in afwijking in zoverre van de door Thomassen in zijn rapport van 15 september 2007 neergelegde visie, geen beperking voor betrokkene heeft aangenomen wat betreft vervoer. 2.1.3. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door haar geraadpleegde deskundige niet te volgen. Met het aanpassen van de FML heeft appellant de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat de medische component van het bestreden besluit berust op voldoende zorgvuldig onderzoek. Uit het deskundigenrapport komt immers naar voren dat betrokkene meer beperkt is dan door appellant is aangenomen, ook met inachtneming van de door de bezwaarverzekeringsarts in beroep aangebrachte nadere beperkingen. Dit heeft onder meer betrekking op de door Thomassen gestelde beperking ten aanzien van vervoersmogelijkheden terwijl er evenmin aandacht is besteed aan de dwanghandelingen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd wegens onzorgvuldige voorbereiding. 3.1. Het hoger beroep van het Uwv richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Met het rapport van 24 april 2008 heeft appellant gemotiveerd dat de beperkingen in verband met de dwanghandelingen wel degelijk zijn overgenomen zoals Thomassen deze heeft aangegeven. De beperking op het item vervoer is door de bezwaarverzekeringsarts niet overgenomen omdat de lichamelijke klachten ten tijde van de datum in geding nog niet op de voorgrond stonden. Betrokkene is ook pas met ingang van januari 2006 arbeidsongeschikt gemeld wegens deze klachten. 3.2. Betrokkene heeft zelf geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Betrokkene heeft zich in verweer gesteld achter het oordeel van de rechtbank. Tevens heeft betrokkene gereageerd op het in hoger beroep door het Uwv overgelegde rapport van bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer van 24 april 2008. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2.1. De Raad ziet aanleiding eerst ambtshalve het volgende te overwegen. 4.2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 24 juni 2005 buiten de geldende bezwaartermijn van zes weken is ingediend. Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend bezwaarschrift blijft op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In een interne notitie van 22 september 2005 van een gesprek tussen M.V. Verburg, medewerker bezwaar, en arbeidsdeskundige A.F.J. Groot is gesteld dat uit gegevens van laatstgenoemde naar voren komt dat betrokkene door zijn toedoen niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. In voornoemde notitie en ook in de overige gedingstukken zijn echter geen ter beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding relevante gegevens opgenomen. Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft het Uwv hierover ter zitting ook geen nadere relevante gegevens kunnen verschaffen. Onder deze omstandigheden geeft de Raad betrokkene het voordeel van de twijfel en ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellant in het onderhavige geval redelijkerwijs niet heeft kunnen oordelen dat betrokkene niet in verzuim is geweest. 4.3. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt. 4.3.1. Ter beoordeling staat of appellant, met inachtneming van het deskundigenrapport van 15 september 2007, de belastbaarheid van betrokkene, zoals weergegeven in de FML van 8 november 2007, juist heeft vastgesteld. 4.3.2. Met de brief van 30 maart 2009 heeft Thomassen gereageerd op het rapport van bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer van 1 november 2007. Daarin stelt Thomassen vast dat de beperkingen in concentratie, verdelen van de aandacht en doelmatig handelen door de bezwaarverzekeringsarts zijn overgenomen. Gelet hierop is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in de FML van 8 november 2007 voldoende rekening is gehouden met de dwangklachten van betrokkene. 4.3.3. Naast de beperkingen vanwege de dwangklachten heeft de deskundige Thomassen in zijn rapport van 15 september 2007 tevens een beperking ten aanzien van vervoersmogelijkheden gesteld vanwege de lichamelijke klachten van betrokkene. Aangezien de deskundige heeft aangegeven dat een psychiater niet op het gebied van lichamelijke beperkingen de deskundige is, heeft de Raad bezien of in het dossier van betrokkene medische informatie aanwezig is van wel op dat gebied deskundigen waaruit duidelijke aanwijzingen blijken voor het aannemen van een vervoersbeperking. Er zijn echter geen medische gegevens beschikbaar waaruit blijkt dat betrokkene rondom de datum in geding niet in staat zou zijn om zelfstandig op het werk te komen met de auto, fiets of openbaar vervoer. Het door Thomassen in zijn brief van 30 maart 2009 genoemde gewichtsverlies acht de Raad daarvoor niet voldoende. 4.3.4. De Raad is met bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer in haar rapport van 16 april 2009 van oordeel dat de brief van Thomassen van 30 maart 2009 ook overigens geen medisch inhoudelijke informatie bevat die aannemelijk maakt dat er een beperking ten aanzien van vervoer ten tijde van de datum in geding aan de orde zou zijn. In dit verband acht de Raad met de bezwaarverzekeringsarts tevens van belang dat er voor de lichamelijke klachten tot op heden geen verklaring is gevonden, waardoor er geen sprake is van een medisch objectiveerbare aandoening die een dergelijke beperking aannemelijk maakt. Gelet op het voorgaande is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. 4.4. De Raad is ook van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, zoals weergegeven in de FML van 8 november 2007, en gelet op de arbeidskundige rapporten van 7 november 2006 en 7 november 2007, is genoegzaam toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van samensteller metaalwaren (sbc-code 264140), magazijn, expeditiemedewerker (sbc-code 111220) en textielproductenmaker (sbc-code 111160) geschikt te achten zijn voor betrokkene. 5. Uit de rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. 6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2009. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) A.E. van Rooij. KR