Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7363

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/7021 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Diagnose niet doorslaggevend. Juistheid FML. Geschiktheid voorbeeldfuncties.


Uitspraak

08/7021 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 oktober 2008, 07/9766 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellant is een stuk ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2009. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M. Jongeneel, advocaat te Gouda. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.F.G. Hermans. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant, die ten gevolge van een ongeval en gewrichtsklachten was uitgevallen uit zijn werk van chauffeur belader vuilnisophaaldienst, ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 31 augustus 2006 die uitkering met ingang van 1 november 2006 verlaagd op de grond dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum op 35 tot 45% moet worden gesteld. Dit besluit berust op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 19 november 2007 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Laatstgenoemd besluit is genomen na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, dat is gedaan door een bezwaarverzekeringsarts. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep met betrekking tot de aangevallen uitspraak hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling daarvan. 3.1. Appellants gronden zijn medisch van aard. Dienaangaand overweegt de Raad het volgende. Appellant heeft aangevoerd dat in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt ten onrechte de bij hem vastgestelde diagnose fibromyalgie niet tot uitgangspunt is genomen. Appellant wil hiermee betogen dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige onderzoek onzorgvuldig is. De Raad ziet die stelling geen doel treffen. Daartoe overweegt de Raad in de eerste plaats dat, gezien de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in artikel 18 van de WAO, niet van doorslaggevende betekenis is of er al of niet een bepaalde diagnose is gesteld. De Raad stelt voorts vast dat door de verzekeringsartsen van het Uwv bij appellant op grond van ziekte of gebrek beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn vastgesteld die zijn neergelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Die beperkingen hebben betrekking op de categorie Dynamische handelingen en zien op appellants gewrichtsklachten. Appellant heeft niet aannemelijk kunnen maken dat gerede twijfel gerechtvaardigd is aan de juistheid van de FML. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel daaromtrent, onder verwijzing naar de desbetreffende overwegingen in de aangevallen uitspraak. De in hoger beroep door appellant overgelegde brief van 24 oktober 2007 van zijn behandelend reumatoloog J.M. de Jonge-Bok, die schrijft dat er nu ook een reumafactor positief blijkt te zijn, leidt niet tot een ander oordeel van de Raad, reeds omdat uit dat schrijven noch anderszins is gebleken dat die constatering betrekking heeft op de datum die in dit geding van belang is, 1 november 2006. Appellants klacht dat ten onrechte geen urenbeperking voor hem geldt - de Raad neemt aan dat appellant bedoelt geen verdergaande urenbeperking dan in de FML is vermeld - slaagt evenmin. De lichte urenbeperking die in 2002 door de verzekeringsarts is aangenomen, is gemotiveerd onder verwijzing naar kennelijk toen aangenomen energetische klachten bij appellant. De rechtbank heeft er naar het oordeel van de Raad terecht op gewezen dat in het onderwerpelijke verzekeringsgeneeskundige onderzoek is vastgesteld dat (ernstige) te objectiveren afwijkingen ontbreken. De Raad ziet in de medische stukken die aan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag liggen en evenmin in hetgeen in hoger beroep is overgelegd objectieve aanwijzingen dat appellants beperkingen op dit punt zijn onderschat. 3.2. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de, ter bepaling van appellants restverdienvermogen door het Uwv geselecteerde, voorbeeldfuncties in medisch opzicht voor hem geschikt zijn. Ook ten aanzien daarvan verwijst de Raad naar de overwegingen van de rechtbank dienaangaande. 3.3. De Raad ziet geen aanleiding te voldoen aan appellants verzoek een medisch deskundige te benoemen teneinde de Raad van verslag en advies te dienen. 3.4. Hetgeen de Raad heeft overwogen in 3.1 en 3.2 leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 4. Er is geen aanleiding om een der partijen te veroordelen in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009. (get.) H. Bolt. (get.) A.E. van Rooij. KR