Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7377

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3043 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. De belastbaarheid van appellant is aan wisselingen onderhevig, maar er is geen aanleiding de mate van arbeidsverzuim hoger in te schatten dan een in kader van het ziekteverzuim nog aanvaardbaar te achten percentage van 25. Juistheid urenbeperking. Geschiktheid geduide functies.


Uitspraak

08/3043 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 31 maart 2008, 07/2666 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. C. van der Steen, jurist bij CNV Publieke Zaak te Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2009 , waar appellant met voorafgaande kennisgeving niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was werkzaam als hartfunctielaborant in opleiding. Op 30 augustus 1999 heeft hij zich met darmklachten, vermoeidheidsklachten en psychische klachten naast al bestaande longklachten ziek gemeld. Na afloop van de wachttijd is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 22 juni 2006 onderzocht door de verzekeringsarts, die een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op 12 september 2006 rapport uitgebracht, waarna bij besluit van 13 september 2006 de uitkering met ingang van 14 november 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. 2. De bezwaarverzekeringsarts kon zich vinden in de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, maar heeft de FML op 5 maart 2007 aangepast in die zin dat de aanwezige zogenaamde verborgen beperkingen zichtbaar zijn gemaakt. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige rapport uitgebracht en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 57,6%. Bij besluit van 2 juli 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 september 2006 gegrond verklaard en de uitkering met ingang van 14 november 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. 3.1. Tegen het besluit van 2 juli 2007, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant beroep bij de rechtbank ingesteld. 3.2. De rechtbank heeft het beroep in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Zij heeft, kort gezegd, de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. 4.1. Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Hij is van mening dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Appellant stelt dat zijn gezondheidstoestand ten opzichte van de laatste beoordeling in 2001 is verslechterd. Hij heeft vele allergieën, hij heeft in 2006 verscheidene recidieven gehad van COPD, waarvoor meermalen antibiotica en prednison is voorgeschreven, de darmproblemen geven de nodige klachten en hij heeft een sterk wisselende belastbaarheid. Voorts is niet gemotiveerd waarom de urenbeperking tot voorheen 15 uur per week is gewijzigd in een urenbeperking tot 20 uur per week en waarom eertijds wel gestelde beperkingen thans zijn vervallen. In het verlengde hiervan kunnen de geduide functies ook niet passend worden geacht, aldus appellant. 4.2. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Als bijlage bij het verweerschrift is een rapport van 4 juli 2008 van de bezwaarverzekeringsarts Offermans ingezonden. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1. Bij appellant is sprake van niet geringe medische beperkingen. Er is echter geen medisch onderbouwde informatie beschikbaar die aanknopingspunten geeft voor het oordeel dat ten tijde in geding verdergaande beperkingen hadden dienen te worden vastgesteld dan die welke zijn vastgelegd in de FML van 5 maart 2007. Uit de gedingstukken blijkt dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts - die specifiek deskundig zijn te achten om op grond van de beschikbare medische informatie beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid vast te stellen - niet van mening verschillen over de medische beperkingen en de belastbaarheid van appellant ten tijde in geding. Deze artsen hadden bij hun meningsvorming ook de beschikking over informatie van de huisarts van appellant en van zijn internist, longarts en allergoloog en zij hebben die meegewogen in hun rapportages. In de loop van de procedure heeft appellant nog informatie van zijn behandelaars overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd aangegeven waarom deze informatie hem geen aanleiding gaf tot een ander standpunt te komen. Van de zijde van het Uwv is niet bestreden dat de belastbaarheid van appellant aan wisselingen onderhevig is, maar onweersproken is gesteld dat geen aanleiding bestaat de mate van arbeidsverzuim hoger in te schatten dan een in kader van het ziekteverzuim nog aanvaardbaar te achten percentage van 25. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv er op gewezen dat de pollenallergie niet werkgebonden is en dat de voedselallergieën zich niet reeds doen gevoelen bij aanraking met voedsel, maar zich pas voordoen als appellant voedsel heeft genuttigd. Verder heeft zij uiteengezet waarom in dit geval geen aanleiding bestaat af te wijken van de in de CBBS-systematiek aangehouden urenbeperking in stappen van twee uren per dag. De Raad heeft geen aanknopingpunten voor de opvatting dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangebracht dan die tot vier uur per dag. De medische grondslag van het bestreden besluit dient dan ook juist te worden geacht. 5.2. Uitgaande van de juistheid van de FML is de Raad niet gebleken dat appellant op de in geding zijnde datum niet in staat was de geduide functies te verrichten. De Raad acht de geschiktheid van de functies voldoende toegelicht in de zich onder de gedingstukken bevindende arbeidskundige rapporten. 6. Hetgeen in 5 tot en met 5.2 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 7. De Raad ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende; Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009. (get.) H. Bolt. (get.) A.E. van Rooij. KR