Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7400

Datum uitspraak2009-09-10
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000948-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het OM wordt met betrekking tot feit 1 niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard. Verdachte wordt wegens het besturen van een bromfiets na het nuttigen van alcohol veroordeeld tot een geldboete van € 200,-, subsidiair twee dagen vervangende hechtenis.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000948-08 Parketnummer eerste aanleg: 17-885117-07 Arrest van 10 september 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 22 februari 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1986] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.H. Gart, advocaat te Leeuwarden. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren met betrekking tot feit 1. Voorts heeft zij gevorderd dat het hof verdachte met betrekking tot feit 2 zal veroordelen tot een geldboete van € 200,- waarvan € 100,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat: 1. hij op of omstreeks 29 maart 2006 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (bromscooter) van het merk Piaggio Zip 25 en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) met kracht de mobiele telefoon uit de handen van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en/of met kracht aan de bromfiets (bromscooter) van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en/of hier tegen aan heeft/hebben geduwd en/of (met een ketting) op de rug van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen; subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte: hij in of omstreeks de periode van 3 september 2005 tot en met 21 maart 2006 te [plaats], in elk geval in Nederland, een bromfiets (bromscooter) van het merk Piaggio Zip 25 heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormelde bromfiets (bromscooter) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; 2. hij op of omstreeks 29 maart 2006 te of bij [plaats] als bestuurder van een bromfiets, die nog niet de leeftijd van 24 jaren heeft bereikt, deze bromfiets heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, vierde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 105 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie met betrekking tot feit 1 Uit de stukken en het verhandelde op de terechtzittingen van het hof is het volgende gebleken. Nadat tegen verdachte proces-verbaal was opgemaakt met betrekking tot feit 1, is zowel aan verdachte als aan benadeelde een sepotmededeling gedaan. Het hof heeft klager in de zogenaamde artikel 12 Strafvordering klachtprocedure niet-ontvankelijk verklaard. Niet is gebleken van nieuwe bezwaren jegens verdachte. Op grond van vorenstaande heeft het openbaar ministerie geen recht meer tot strafvervolging jegens verdachte. Het openbaar ministerie dient als gevolg hiervan niet-ontvankelijk in de vervolging met betrekking tot feit 1 te worden verklaard. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 2. hij op 29 maart 2006 te [plaats] als bestuurder van een bromfiets, die nog niet de leeftijd van 24 jaren heeft bereikt, deze bromfiets heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, vierde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 105 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: overtreding van artikel 8, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (oud). Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 29 maart 2006 schuldig gemaakt aan het besturen van een bromfiets, waarbij hij de leeftijd van 24 jaren nog niet had bereikt, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol. Blijkens de uitslag van de ademanalyse was zijn ademalcoholgehalte 105 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Door zijn handelwijze heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht. Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 mei 2009 - ten tijde van het plegen van het delict niet eerder was veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof - net als de advocaat-generaal - van oordeel dat aan verdachte een geldboete van na te melden hoogte dient te worden opgelegd. Nu het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechter in eerste aanleg heeft dit gevolgen voor de strafmodaliteit. Benadeelde partij [slachtoffer] Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij zich met betrekking tot feit 1 in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Nu aan de verdachte ter zake van feit 1 geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging met betrekking tot feit 1; verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van tweehonderd euro; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vier dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; beveelt, dat van de geldboete een gedeelte van honderd euro, subsidiair twee dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering; veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. -