Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7408

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers273066 / FA RK 09-5041
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoekers vragen de rechtbank te bepalen dat zij na de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over de staande hun geregistreerd partnerschap geboren minderjarige kinderen. De rechtbank overweegt dat de huidige wetgeving op dit punt niet klopt, want hoewel dit thans niet uit de wettekst volgt, blijft ook na ontbinding van het geregistreerd partnerschap gezamenlijk gezag in beginsel voortduren.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rekestnummer: 273066 / FA RK 09-5041 Ontbinding geregistreerd partnerschap Beschikking van 9 september 2009 in de zaak van [de vrouw], hierna te noemen: de vrouw, [de man], hierna te noemen: de man, beiden wonende te [woonplaats], verzoekers, advocaat mr. M.A. de Boer. 1. Verloop van de procedure De rechtbank heeft kennisgenomen van het ter griffie ingediende verzoekschrift. 2. Vaststaande feiten - Verzoekers zijn op 26 februari 2004 te [woonplaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan. - Hun partnerschap is duurzaam ontwricht. - Zij hebben de Nederlandse nationaliteit. - De minderjarige kinderen van verzoekers zijn: [zoon], geboren op [2005] te [woonplaats], en [dochter], geboren op [2008] te [woonplaats]. 3. Beoordeling van het verzochte Op grond van de vaststaande feiten kan het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap worden toegewezen. Verzoekers hebben verzocht te bepalen dat zij gezamenlijk met het gezag over de kinderen worden belast. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Vooreerst moet geconcludeerd worden dat de ouders thans, staande hun geregistreerd partnerschap, belast zijn met het gezamenlijk gezag. Immers, zij zijn de ouders van de kinderen en de kinderen zijn staande hun geregistreerd partnerschap geboren zodat zij op grond van artikel 253aa van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gezamenlijk het gezag hebben. In de wettekst (artikel 253aa en artikel 251 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) wordt de indruk gewekt dat dit gezamenlijk gezag na ontbinding van het geregistreerd partnerschap ophoudt te bestaan. De rechtbank meent dat hier sprake is van een omissie in de wetgeving. Immers, uit de memorie van toelichting bij de ‘Wet Bevordering Voortgezet Ouderschap en Zorgvuldige Scheiding’ (bekend onder wetsvoorstelnummer 30.145) komt duidelijk naar voren dat ouderschap van geregistreerd partners en ouderschap van echtgenoten zoveel mogelijk gelijk wordt gesteld. In diezelfde memorie van toelichting is benoemd dat hoofdregel is dat gezamenlijk gezag dient voort te duren. Afwijking hiervan is slechts mogelijk als is voldaan aan het in artikel 1:251a lid 1 sub a BW geformuleerde ‘klem of verloren’ criterium, behoudens de in lid 2 genoemde grond. In aanmerking genomen dat dit criterium bij voornoemde wet in artikel 1:251 BW is opgenomen, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat de wetgever voor ogen had gezamenlijk gezag van rechtswege te laten eindigen na ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Daarbij staat in de memorie van toelichting van de voornoemde wet dat de wijziging van artikel 1:253aa BW slechts technisch noodzakelijk was in verband met de wijziging van andere artikelen. De wetgever had dus niet voor ogen een wijziging aan te brengen in de situatie zoals die was voor de intreding van deze wet. Derhalve hoeft de rechtbank niet te beslissen op het verzoek van verzoekers om hen te belasten met het gezamenlijk gezag, nu zij hiermee reeds belast zijn. De overige gevraagde nevenvoorzieningen kunnen worden toegewezen, nu partijen het hierover eens zijn en de verzoeken op de wet gebaseerd zijn. Verzoekers hebben onderling een regeling getroffen als vermeld in het aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan, welke regeling als na te melden deel zal uitmaken van deze beschikking. 4. Beslissing De rechtbank 4.1. ontbindt het geregistreerd partnerschap van verzoekers. 4.2. bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de kinderen op € 250,-- per kind per maand met ingang van 1 september 2009 en vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen. 4.3. bepaalt dat de vrouw de huurster zal zijn van de woning aan de [adres] te [woonplaats], met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand. 4.4. bepaalt dat de regeling, zoals tussen verzoekers is overeengekomen in het aan deze beschikking gehechte en door de rechtbank gewaarmerkte ouderschapsplan, deel uitmaakt van deze beschikking. 4.5. verklaart onderdeel 4.2 en 4.3 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen, (kinder)rechter, in aanwezigheid van G. Hagens LL.B, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2009.?