Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7414

Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/450
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naheffing omzetbelasting. Bezwaar tegen aanslag terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet aannemelijk is dat het aanslagbiljet eiseres, die kort voor de datum van de aansalg failliet is verklaard, niet heeft bereikt. Geen beroep mogelijk tegen verrekening ex artikel 24 IW 1990. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 4, meervoudige kamer Procedurenummer: AWB 07/450 OB Uitspraakdatum: 28 augustus 2009 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het beroep, ingediend door Holding [X] International B.V., gevestigd te [Z], eiseres tegen uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder. 1 Ontstaan en loop van het geding 1.1. Met dagtekening 25 januari 2006 heeft verweerder aan de fiscale eenheid [A], Holding [X] International B.V. een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 opgelegd van € 158.675 (hierna: de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikking een boete van € 39.668. 1.2. Op 1 december 2006 heeft verweerder bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Tegen deze uitspraken is tijdig beroep ingesteld door eiseres. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend alsmede op 27 februari 2009 nadere stukken. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiseres zijn daar verschenen [B] RA, [C] en [D]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [E], mr. [F], mr. [G], [H], mr. drs. [I] RA, [J] en mr. [K]. 1.4. De zaken met de nummers 07/450, 07/452, 07/2408, 07/3556, 07/3558, 07/3559 en 07/9476 zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in één van deze zaken geldt - voor zover van belang - tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken. 2 Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eiseres vormde van 1999 tot 21 juli 2005 tezamen met haar dochtermaatschappij [X] International B.V. (hierna: [X] B.V.) en [A] een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (hierna: de fiscale eenheid). Met ingang van laatstgenoemde datum bestaat de fiscale eenheid alleen nog uit eiseres en [A] wegens de verkoop op 20 juli 2005 van de aandelen [X] B.V., welke vennootschap op 17 januari 2006 failliet is verklaard. 2.2. De activiteiten van de fiscale eenheid bestonden uit de groothandel in telefoonkaarten, welke werden ingekocht van telecom-providers en verkocht aan winkeliers. In 2005 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij [X] B.V. betreffende de vennootschaps- en omzetbelasting over de jaren 2000 tot en met 2003. Het daarvan opgemaakte controlerapport van 21 december 2005 (hierna: het controlerapport) behoort in kopie tot de gedingstukken in de zaak met nummer 07/2408. Tot de in de naheffingsaanslag begrepen correcties behoort een bedrag van € 54.722 dat door de fiscale eenheid in rekening is gebracht aan een afnemer en in 2003 als voorbelasting in aftrek is gebracht wegens oninbaarheid van de betreffende vordering. De boete van € 39.668 (25 percent) is opgelegd krachtens artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Besluit). 2.3. Bij brief van 14 september 2006 heeft verweerder aan eiseres bekend gemaakt dat de boete van € 39.668 op de voet van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) is verrekend met een teruggaaf vennootschapsbelasting aan eiseres. 2.4. De ontvanger van de Belastingdienst [te P] (hierna: de ontvanger) heeft Holding [X] International B.V. bij beschikking van 26 april 2006, nr. A24O72151F061194 (hierna: de beschikking) op de voet van artikel 43 IW aansprakelijk gesteld voor (onder andere) de naheffingsaanslag voor een totaalbedrag van € 42.912. 2.5. Bij brief van 28 april 2006, door verweerder ontvangen op 1 mei 2006, is bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift houdt onder meer het volgende in: " Blijkens een vandaag door Holding [X] International b.v. ontvangen aansprakelijkstelling gedateerd 26 april 2006 (...), zijn er door de belastingdienst op resp. 28 december 2005 en 25 januari 2006 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd ten laste van de fiscale eenheid [A], Holding [X] International b.v. en [X] International b.v. Deze aanslagen hebben [A], noch Holding [X] International b.v. bereikt. De oorzaak daarvan is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te wijten aan het feit dat de dochteronderneming [X] International b.v. na een eerder verleende surseance van betaling op 17 januari 2006 failliet is verklaard, waardoor de betreffende aanslagen door de curator in het faillissement voor kennisgeving zijn aangenomen, zonder de mede betrokkenen hierover te informeren. De hiervoor geschetste omstandigheid vormt een bijzondere omstandigheid waardoor buiten invloed van belanghebbenden niet binnen zes weken bezwaar tegen de aanslagen is gemaakt. (vgl. art 6:11 Algemene wet bestuursrecht). (...) Namens [A] en Holding [X] International b.v. maken wij bezwaar tegen de hierboven genoemde aanslagen." 2.6. Het bezwaarschrift is door de Belastingdienst [te P], aangemerkt als te zijn gericht tegen de beschikking. Op het bezwaarschrift is door verweerder beslist bij de onder 1.2 genoemde uitspraken op bezwaar. Vervolgens is, uitgaande van het standpunt dat niet verweerder maar de ontvanger op het bezwaar tegen de beschikking had moeten beslissen, op 13 maart 2007 nogmaals uitspraak op bezwaar gedaan door de ontvanger. 2.7. Blijkens een passage op bladzijde vier van het verweerschrift is de naheffingsaanslag nadien ambtshalve verminderd met € 11.044 tot € 147.631. 3 Geschil 3.1. In geschil is de onder 2.2 genoemde correctie van € 54.722 alsmede de boete. 3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. 3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag met € 54.722 en vermindering van de boete. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4 Beoordeling van het beroep 4.1. De inhoud van het bezwaarschrift laat redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat het mede is gericht tegen de naheffingsaanslag. Op grond van artikel 24a, tweede lid, AWR moet dat bezwaar geacht worden mede te zijn gericht tegen de boetebeschikking. Op het bezwaarschrift is dan ook terecht behalve door de ontvanger tevens uitspraak gedaan door verweerder. Het beroepschrift is tijdig ingediend en voldoet aan de daaraan te stellen formele eisen, zodat eiseres ontvankelijk is in het beroep tegen de naheffingaanslag en de boetebeschikking. 4.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking overweegt de rechtbank als volgt. 4.2.1. Het aanslagbiljet waarin de naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn opgenomen, is gedagtekend 25 januari 2006 en gericht aan de fiscale eenheid. Gesteld noch gebleken is dat het aanslagbiljet op een later tijdstip ter post is bezorgd of is verzonden aan een onjuist adres. 4.2.2. Eiseres heeft gesteld dat het aanslagbiljet haar niet (tijdig) heeft bereikt als gevolg van het faillissement van [X] B.V. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. De rechtbank ziet niet in waarom het faillissement van [X] B.V. en de daaruit voortvloeiende zogeheten postblokkade gevolgen zouden hebben voor de bezorging van aan de fiscale eenheid gerichte post. In de tweede plaats is van algemene bekendheid dat aanslagbiljetten doorgaans ruimschoots voor de dagtekening daarvan ter post worden bezorgd. Gesteld noch gebleken is dat dit in het onderhavige geval anders is geweest. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk gemaakt dat het aanslagbiljet pas na het op 17 januari 2006 uitgesproken faillissement van [X] B.V. is ontvangen. 4.2.3. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag is bekendgemaakt op 25 januari 2006, dat het daartegen gerichte bezwaarschrift van 28 april 2006 niet tijdig is ingediend en dat eiseres haar onder 4.2.2 vermelde stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat er geen reden is om de termijnoverschrijding met toepassing van artikel 6:11 Awb verschoonbaar te achten. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is daarom niet-ontvankelijk. Aangezien verweerder bij de bestreden uitspraak heeft nagelaten het bezwaar tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk te verklaren, zal de rechtbank dat alsnog doen. 4.2.4. Voor wat betreft de boetebeschikking geldt het volgende. Nu eiseres heeft gesteld dat zij als gevolg van het faillissement van [X] B.V. niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van het aanslagbiljet en bezwaar heeft kunnen maken, kan de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43 871, BNB 2008/175). Verweerder heeft evenwel niets aangevoerd waaruit de onjuistheid van voormelde stelling van eiseres kan worden afgeleid. Het bezwaar tegen de boetebeschikking is daarom ontvankelijk. 4.3. Indien en voor zover het beroep zich richt tegen het onder 2.3 bedoelde besluit tot verrekening faalt het beroep eveneens. Het gaat hier immers om een ingevolge de belastingwet genomen, maar niet voor bezwaar vatbaar, besluit waartegen krachtens artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen beroep bij de bestuursrechter in fiscale zaken open staat. 4.4. De boete is opgelegd op grond van het verwijt dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat de omzetbelasting die over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 op aangifte had moeten worden voldaan, niet is betaald. De door verweerder aan dit verwijt ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn beschreven in het controlerapport en aanvullend gemotiveerd in de uitspraak op bezwaar. 4.5. Eiseres heeft gesteld dat geen sprake is van een vergrijp maar van een verzuim, bestaande uit het niet tijdig doen van aangiften omzetbelasting. 4.5.1. Dit betoog faalt in zoverre daarmee is bedoeld te stellen dat geen sprake is van een vergrijp omdat de verschuldigde omzetbelasting tijdig en volledig is betaald. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen moet er immers van worden uitgegaan dat terecht een naheffingsaanslag is opgelegd omdat de verschuldigde omzetbelasting niet volledig was betaald. 4.5.2. Het betoog faalt eveneens voor zover daarmee is bedoeld te stellen dat geen sprake is van grove schuld dan wel sprake is van afwezigheid van alle schuld. Gelet op hetgeen is vermeld in het controlerapport en de in de motivering van de uitspraak op bezwaar opgenomen reactie op hetgeen in het bezwaarschrift tegen de boete is aangevoerd, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat sprake is van laakbare slordigheid en/of ernstige nalatigheid, hetgeen de kwalificatie grove schuld rechtvaardigt. 4.5.3. Of sprake is van (voorwaardelijk) opzet doet niet terzake, aangezien aan de boete geen (voorwaardelijk) opzet ten grondslag is gelegd. 4.6. Eiseres heeft aangevoerd dat de boete moet worden verminderd tot nihil, omdat - kort gezegd - over de periode tot en met 31 december 2003 suppletieaangiften en teruggaafverzoeken als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn gedaan als gevolg waarvan per saldo geen omzetbelasting is verschuldigd. Dit betoog faalt reeds omdat gesteld noch gebleken is dat deze (gestelde) suppletieaangiften en teruggaafverzoeken hebben geleid tot enige teruggave van omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003. Voor zover eiseres met haar betoog bedoelt te stellen dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd faalt het ook. Ingevolge voormeld artikel 29, eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt op verzoek een teruggaaf van omzetbelasting verleend voor zover de vergoeding (die aan een afnemer in rekening is gebracht en waarover omzetbelasting in rekening is gebracht) niet is en zal worden betaald. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat de vordering waarop de onder 2.2 genoemde correctie van € 54.722 betrekking heeft, niet is betaald en niet zal worden betaald. Reeds om die reden heeft eiseres geen recht op aftrek dan wel teruggaaf van het bedrag van € 54.722. Tegen de overige in de naheffingsaanslag begrepen correcties heeft eiseres niets aangevoerd. 4.7. Blijkens onderdeel 9 van het controlerapport is de boete aangekondigd op 15 december 2005. Sinds die datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn meer dan twee jaar verstreken. Mede gelet op het uit het procesdossier blijkende procesverloop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met meer dan twintig maanden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de resterende boete te verminderen met 15 percent. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat bij de onder 2.7 genoemde vermindering tevens de boete is verminderd met € 2.761 tot € 36.907 en hanteert laatstgenoemd bedrag als basis voor de thans te verlenen vermindering. 5 Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 563,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 161; 1,5 punt voor het indienen van het beroepschrift en de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322; wegingsfactor 0,5). Voor een hogere vergoeding, zoals door eiseres bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. 6 Beslissing De rechtbank: * verklaart het beroep gegrond; * vernietigt de uitspraken op bezwaar; * verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk; * vermindert de boete tot € 31.370; * bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar; * veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 563,50 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen; * gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 281 vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.P.F. Slijpen, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert. Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.