Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7415

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersAWB 08/4117 WRO-T1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om verlenging van instandhoudingstermijn van tijdelijke bouwvergunning en vrijstelling voor een antennemast is afgewezen. De vraag of er voldoende concrete en objectieve gegevens zijn om de tijdelijkheid voor de vrijstelling te onderbouwen wordt ontkennend beantwoord. Geenszins zeker is dat de behoefte aan de tijdelijke mast na verstrijking van de maximale termijn niet meer zal bestaan. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/4117 WRO-T1 Uitspraak in het geding tussen de besloten vennootschap Vodafone Libertel B.V., gevestigd te Maastricht, eiseres, gemachtigde mr. E.H.J. Eussen, werkzaam bij Ericsson Netwerk Services B.V., en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij brief van 7 november 2007 heeft eiseres verzocht om verlenging van de instandhoudingstermijn van een tijdelijke bouwvergunning en vrijstelling voor een antennemast op de locatie Middeldijk 73a te Barendrecht. Bij besluit van 20 december 2007 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 september 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De onderhavige zaak is ter zitting van 29 juni 2009 gevoegd behandeld met de zaak bij de rechtbank bekend onder het registratienummer AWB 08/2641 WW44-T1. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Th.L. van Deursen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst. In de zaak AWB 08/2641 WW44-T1 wordt eveneens heden uitspraak gedaan. 2 Overwegingen Verweerder heeft bij besluit van 28 oktober 2004, verzonden op 9 november 2004, aan KPN Mobile The Netherlands B.V. voor de duur van drie jaar na verzenddatum van de vergunning een bouwvergunning en een vrijstelling verleend voor het plaatsen van een tijdelijke vakwerkmast aan de Middeldijk 73a te Barendrecht. Op 17 januari 2007 zijn de vergunning en de vrijstelling op verzoek van eiseres op haar overgeschreven. Eiseres heeft verzocht om verlenging van de instandhoudingstermijn van de bouwvergunning en de vrijstelling tot het wettelijk maximum van vijf jaren. Reden daarvoor is dat eiseres, om te kunnen voorzien in de blijvende behoefte aan een landelijk dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie, op 31 mei 2007 een vergunning heeft aangevraagd voor de bouw van een permanente antennemast op de locatie van de tijdelijke antennemast. Deze aanvraag is afwezen en eiseres heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt. Tegen de ongegrondverklaring van dit bezwaar heeft zij beroep ingesteld (de voornoemde zaak AWB 08/2641 WW44-T1). Eiseres wenst de instandhoudingstermijn voor de tijdelijke mast te verlengen om de periode totdat definitief is beslist op de aanvraag van een permanente vergunning, te overbruggen. Hierin ziet eiseres feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven de tijdelijke vergunning te verlengen. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, onder de overweging dat hij op 28 november 2006 heeft besloten om geen bouwvergunningplichtige GSM/UMTS installaties in Barendrecht toe te staan vanwege maatschappelijke onrust, gegrond op veronderstelde gezondheidsrisico’s samenhangend met dergelijke installaties. Ten tweede heeft verweerder overwogen dat de tijdelijkheid van de vrijstelling en bouwvergunning niet objectief bepaalbaar is, omdat tevens een bouwvergunning wordt gevraagd voor een permanente mast op dezelfde locatie. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn weigering gehandhaafd, onder overweging van alleen dit laatste argument. Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) in werking getreden. Ingevolge artikel 9.1.9, tweede lid, van de Invoeringswet Wro (Stb. 2008, 180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. De onderhavige vrijstelling is verleend vóór 1 juli 2008, zodat in het onderhavige geval, voor zover het de WRO betreft, het recht van toepassing is zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Wro. In het navolgende wordt dan ook uitgegaan van de wettelijke bepalingen ten tijde hier van belang. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaar belopen. Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waar de gestelde maatschappelijke onrust op is gebaseerd, is de rechtbank van oordeel dat dit niet raakt aan het bestreden besluit, omdat aan dit besluit slechts ten grondslag is gelegd dat de tijdelijkheid van de vrijstelling en bouwvergunning niet objectief bepaalbaar is. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of er voldoende concrete en objectieve gegevens zijn om de tijdelijkheid van de vrijstelling te onderbouwen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat bij toepassing van artikel 17 van de WRO, teneinde het tijdelijke karakter te mogen aannemen, concrete, objectieve gegevens voorhanden dienen te zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk. De omstandigheid dat een vrijstelling voor een bepaalde periode dan wel een maximum aantal jaren is verleend, is op zichzelf onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 22 maart 2006, LJN: AV6238 en van 16 mei 2007, LJN: BA5210). Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval, in tegenstelling tot hetgeen eiseres betoogt, geen sprake van objectieve feiten en omstandigheden die de conclusie wettigen dat sprake is van een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan. Zoals eiseres heeft aangegeven, is haar behoefte aan een antennemast op de locatie niet tijdelijk, maar juist permanent van aard. Het is weliswaar de bedoeling dat de tijdelijke antennemast zal worden vervangen door een permanente antennemast, en dat de tijdelijke antennemast dan zal worden afgebroken, maar verweerder heeft de voor de permanente antennemast benodigde vergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan geweigerd. De planologische haalbaarheid van een permanente antennemast op de voorgestelde locatie is onzeker. Op grond van het gegeven dat de termijn waarvoor de tijdelijke vrijstelling maximaal kan worden verlengd op 9 november 2009 verstrijkt en verweerder tot nu toe niet voornemens is medewerking te verlenen aan een permanente vergunning en vrijstelling, waardoor onzekerheid bestaat over de planologische haalbaarheid van de permanente mast, concludeert de rechtbank dat het geenszins zeker is dat de behoefte aan de tijdelijke mast na 9 november 2009 niet meer zal bestaan. Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit onvoldoende concrete, objectieve gegevens aanwezig waren om aan te nemen dat met de verlenging van de instandhoudingstermijn de totale termijn van de instandhouding niet langer dan de maximale termijn van vijf jaar zal duren. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven, zodat het tegen dit besluit gerichte beroep ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. A. Verweij en mr. C.A. Schreuder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De griffier: De voorzitter: de griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op: 4 september 2009. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: