Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7426

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 09/19624
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Arbeid als zelfstandige

Geen wezenlijk Nederlands economisch belang. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zijn besluit op de conclusie in het advies van de Minister van Economische Zaken van 28 april 2009 heeft mogen baseren. Blijkens het advies is gemotiveerd ingegaan op en getoetst aan de vraag of met het verblijf en de activiteiten van verzoekster in Nederland een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. De Minister van Economische Zaken heeft voldoende onderbouwd waarop het oordeel is gebaseerd dat met het bedrijf van verzoekster geen wezenlijk Nederlands economische belang is gediend. De Minister van Economische Zaken is uitgegaan van de door verzoekster overgelegde stukken: een uittreksel van de Kamer van Koophandel, het ondernemingsplan van verzoeksters bedrijf, een investeringsbegroting en een exploitatiebegroting. Verzoekster heeft niet aangegeven welke stukken niet zouden zijn betrokken door verweerder, noch waarom de door haar overgelegde stukken tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Verzoekster heeft enkel niet onderbouwd gesteld dat een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Het is aan verzoekster om aannemelijk te maken dat met haar bedrijf een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend. Uit het advies blijkt dat verzoekster potentiële klanten en concurrenten niet heeft onderbouwd of gestaafd met branchegegevens, de omzetprognose en investeringencontracten niet heeft onderbouwd, noch aangetoond dat haar bedrijf een innovatieve of anderszins toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse markt. Voorts blijkt dat er weinig bekend is over de achtergrond (ondernemerschapservaring) van verzoekster en dat het opleidingsniveau onvoldoende is. De niet onderbouwde stelling van verzoekster dat hier te lande weinig gespecialiseerde bedrijven zoals die van verzoekster zijn, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de Minister van Economische Zaken dat met de bedrijfsactiviteiten van verzoekster geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Met betrekking tot de grond van verzoekster dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in strijd zou zijn met artikel 41, eerste lid van het Aanvullend Protocol van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit op goede gronden kunnen overwegen dat indien de Turkse onderdaan niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden die behoren bij het verblijfsdoel arbeid als zelfstandige, het mvv-vereiste wel gesteld kan worden. Immers, dat bij de beoordeling van verblijfsaanvragen van Turkse zelfstandigen het mvv-vereiste niet als zelfstandige afwijzingsgrond aan Turkse onderdanen kan worden tegengeworpen, sluit het tegenwerpen van het mvv-vereiste, welke reeds op 1 januari 1973 bestond als een niet zelfstandige afwijzingsgrond, niet uit. In onderhavige zaak is voorts onderzoek gedaan naar en heeft verweerder zich vergewist van de vraag of aan de vereisten voor verlening van de verblijfsvergunning is voldaan. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is in onderhavige zaak niet in strijd met artikel 41, eerste lid van het Aanvullend Protocol van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije. De voorzieningenrechter zal het bezwaar ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.



Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 09 / 19624 uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2009 in de zaak van: [verzoekster], geboren op [geboortedatum], van Turkse nationaliteit, verzoekster, gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te Wassenaar, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. K.E.V.M. van der Velde, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verzoekster heeft op 15 december 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid als zelfstandige’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 14 mei 2009 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 28 mei 2009 bezwaar gemaakt. 1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoekster heeft op 28 mei 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist. 1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2009. Verzoekster en haar gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Ingevolge artikel 78 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over het bezwaar, indien het verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan ten einde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar, dat is gericht tegen een beschikking tot afwijzing van een aanvraag of intrekking van een verblijfsvergunning. 2.3 De voorzieningenrechter zal in deze zaak met toepassing van artikel 78 Vw op het bezwaar beslissen, omdat sprake is van een verzoek als bedoeld in dat wetsartikel, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bezwaar en in bezwaar nog slechts een beslissing mogelijk is. 2.4 Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. 2.5 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier worden afgewezen, indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. 2.6 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. 2.7 In artikel 17 Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vb zijn de categorieën vreemdelingen opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb is van het vereiste van een geldige mvv op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije (hierna: Besluit 1/80). 2.8 Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het van het Aanvullend Protocol inzake de Associatieovereenkomst EEG-Turkije (Aanvullend Protocol) mogen er geen nieuwe maatregelen worden ingevoerd die tot doel of als gevolg hebben dat voor Turkse onderdanen, die in Nederland anders dan door loondienst werkzaamheden willen verrichten (zelfstandigen), strengere regels van kracht worden dan die golden in 1973 (hierna: de standstill-bepaling). 2.9 Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan verweerder het eerste lid van artikel 3.71 Vb buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule). In de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder beleidsregels over toepassing van deze wettelijke bepalingen vastgesteld. In B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder neergelegd dat het de bedoeling is dat van de bevoegdheid om tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen en dat de vreemdeling een beroep daarop dient te onderbouwen. Voorts is bepaald dat de Turkse onderdaan van wie de uitzetting in strijd is met de Associatieovereenkomst EG-Turkije, het Aanvullend Protocol bij die overeenkomst, of het Besluit 1/80 omdat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’, worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. 2.10 Ingevolge artikel 3.30 Vb kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die: a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend; b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf. 2.11 In de Vc heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B5/7 Vc is bepaald dat het uitgangspunt is dat verblijf kan worden toegestaan indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Voor de beantwoording van de vraag of met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, zal in veel gevallen het oordeel van andere ministeries van belang zijn. Indien het gaat om het zelfstandig uitoefenen van een beroep of ondernemersactiviteiten zal in de regel advies moeten worden gevraagd aan de Minister van Economische Zaken. 2.12 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoekster handelt sinds 1 maart 2006 onder de naam [naam] gevestigd te Amsterdam. De bedrijfsomschrijving luidt: kledingmaatwerk en (confectie) reparatie; tussenhandel in en de im- en export van confectie. 2.13 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met de arbeid die verzoekster als zelfstandige verricht geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Verweerder baseert dit standpunt op een advies van de Minister van Economische Zaken van 28 april 2009. Gelet hierop ontbreekt de bevoegdheid de verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking te verlenen. Verzoekster kan niet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Niet gebleken is dat verzoekster valt onder één van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen genoemd in de artikel 17, eerste lid, onder a tot en met h, Vw dan wel artikel 3.71, tweede lid, Vb. Ten slotte is niet gebleken dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. 2.14 Verzoekster heeft aangevoerd dat uit het ondernemingsplan voortvloeit dat zij voldoet aan de voorwaarden van B5/7 Vc, met name het criterium dat een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met de bedrijfsactiviteiten nu hier te lande weinig gespecialiseerde bedrijven zoals die van verzoekster zijn. Voorts is het tegenwerpen van het mvv-vereiste in strijd met artikel 41, eerste lid van het Aanvullend Protocol van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije. Immers, de strikte mvv-eis zoals neergelegd in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw is ongunstiger dan de regeling die gold op het moment van de inwerkingtreding van de standstill bepaling. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.15 Verweerder heeft het bestreden besluit geheel doen steunen op een advies van de Minister van Economische Zaken van 28 april 2009. Dit advies luidt, voor zover van belang: “U hebt mij op 20 maart 2009 verzocht te adviseren met betrekking tot de vraag of met de activiteiten van betrokkene een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend, alvorens u een verblijfsvergunning regulier, voor bepaalde tijd, verleent. Ik heb uw stukken getoetst aan de Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken van 21 november 2007, houdende een puntensysteem voor de advisering over de toelating van vreemdelingen als zelfstandig ondernemer in Nederland en ik heb besloten een negatief advies te geven. (...) Het opleidingsniveau en de daaraan gerelateerde werkervaring is onvoldoende voor puntentoekenning. Het verzamelinkomen 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag is niet bekend. Hiervoor zijn ook geen punten toegekend. (...) Het ondernemingsplan is erg summier. Er wordt geen uitgebreide marktanalyse gegeven over de te verrichten dienst. De financiële cijfers worden matig beschreven of onderbouwd. (...) (...) Dienst/produkt is niet nieuw of innovatief voor de Nederlandse markt en biedt in die zin geen extra toegevoegde waarde voor Nederland. Hiervoor zijn geen punten gegeven.(...) 2.16 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zijn besluit op de conclusie in het advies heeft mogen baseren. Daartoe is het volgende van belang. 2.17 Blijkens het advies is gemotiveerd ingegaan op en getoetst aan de vraag of met het verblijf en de activiteiten van verzoekster in Nederland een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. De Minister van Economische Zaken heeft voldoende onderbouwd waarop het oordeel is gebaseerd dat met het bedrijf van verzoekster geen wezenlijk Nederlands economische belang is gediend. 2.18 De Minister van Economische Zaken is uitgegaan van de door verzoekster overgelegde stukken: een uittreksel van de Kamer van Koophandel, het ondernemingsplan van verzoeksters bedrijf, een investeringsbegroting en een exploitatiebegroting. Verzoekster heeft niet aangegeven welke stukken niet zouden zijn betrokken door verweerder, noch waarom de door haar overgelegde stukken tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Verzoekster heeft enkel niet onderbouwd gesteld dat een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Het is aan verzoekster om aannemelijk te maken dat met haar bedrijf een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend. Uit het advies blijkt dat verzoekster potentiële klanten en concurrenten niet heeft onderbouwd of gestaafd met branchegegevens, de omzetprognose en investeringencontracten niet heeft onderbouwd, noch aangetoond dat haar bedrijf een innovatieve of anderszins toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse markt. Voorts blijkt dat er weinig bekend is over de achtergrond (ondernemerschapservaring) van verzoekster en dat het opleidingsniveau onvoldoende is. De niet onderbouwde stelling van verzoekster dat hier te lande weinig gespecialiseerde bedrijven zoals die van verzoekster zijn, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de Minister van Economische Zaken dat met de bedrijfsactiviteiten van verzoekster geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. 2.19 Met betrekking tot de grond van verzoekster dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in strijd zou zijn met artikel 41, eerste lid van het Aanvullend Protocol van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit op goede gronden kunnen overwegen dat indien de Turkse onderdaan niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden die behoren bij het verblijfsdoel arbeid als zelfstandige, het mvv-vereiste wel gesteld kan worden. Immers, dat bij de beoordeling van verblijfsaanvragen van Turkse zelfstandigen het mvv-vereiste niet als zelfstandige afwijzingsgrond aan Turkse onderdanen kan worden tegengeworpen, sluit het tegenwerpen van het mvv-vereiste, welke reeds op 1 januari 1973 bestond als een niet zelfstandige afwijzingsgrond, niet uit. In onderhavige zaak is voorts onderzoek gedaan naar en heeft verweerder zich vergewist van de vraag of aan de vereisten voor verlening van de verblijfsvergunning is voldaan. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is in onderhavige zaak niet in strijd met artikel 41, eerste lid van het Aanvullend Protocol van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije. 2.20 De voorzieningenrechter zal het bezwaar ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: - verklaart het bezwaar ongegrond; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, voorzieningenrechter, en op 9 september 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.