Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7457

Datum uitspraak2009-08-03
Datum gepubliceerd2009-09-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers158979 / KG ZA 09-355
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Kort geding. Artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs; artikel 11 aanhef en onder j Wet medezeggenschap op scholen. Vordering van ouders tot toelating van hun dochter als leerling van de koorschool van gedaagde. Gelet op genoemde wetsbepalingen toetst de voorzieningenrechter de afwijzing van de school marginaal. De door de dochter bij de stemtest behaalde score van 5,5 kan in redelijkheid als niet "voldoende" in de zin van de door gedaagde gepubliceerde toelatingseisen worden gekwalificeerd, en een afronding van deze score kan er niet toe leiden dat deze alsnog een voldoende wordt. Volgt weigering van de gevraagde voorziening.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK HAARLEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 158979 / KG ZA 09-355 Vonnis in kort geding van 3 augustus 2009 in de zaak van 1. [eiser], wonende te Haarlem, 2. [eiser], wonende te Haarlem, eisers, advocaat mr. P.A. Visser, tegen de stichting MUZIEKINSTITUUT VAN DE KATHEDRAAL SINT BAVO, gevestigd te Haarlem, gedaagde, advocaat mr. G.J. Heussen Partijen zullen hierna [eisers] en het Muziekinstituut genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding met de producties E1 – E11 - de verweerschriften van het Muziekinstituut met de producties G1 – G4 - de mondelinge behandeling - de pleitnota van [eisers] - de akte houdende wijziging van eis - de pleitnota van het Muziekinstituut. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Het Muziekinstituut bevordert door middel een koorschool (hierna: de koorschool) voor leerlingen vanaf groep 5 in het basisonderwijs – onder meer – de kennis en de praktijk van de kerkmuziek, de liturgie en de kerkelijke zang in de kathedraal Sint Bavo te Haarlem. De leerlingen van de koorschool ontvangen naast regulier basisonderwijs tevens een muzikale opleiding in de vorm van individueel en klassikaal zangonderricht. 2.2. Voor het schooljaar 2009/2010 hebben zich ruim 30 nieuwe leerlingen als belangstellenden voor groep 5 van de koorschool gemeld. De koorschool heeft plaats voor 16 nieuwe leerlingen in groep 5. 2.3. In de notulen van de bestuursvergadering van het Muziekinstituut van 9 december 2008 is – onder meer – het volgende opgenomen: “(…) Werving 2009-2010. Er zijn 16 belangstellingsformulieren toegestuurd aan ouders en ingevuld retour. Deze ouders krijgen een uitnodiging voor de open dag. Het oordeel van de muzieksectie is maatgevend. Wat betreft aanname van kinderen die al een broertje of zusje op de koorschool hebben, besluit het bestuur dat we de term ‘gebleken’ geschiktheid hanteren. (…)” 2.4. Het Muziekinstituut hanteert voor de toelating van leerlingen op de koorschool het beleid als neergelegd in de door haar gepubliceerde folder van 15 december 2008 met het opschrift ‘Plaatsing van leerlingen op de koorschool’, welke folder – voor zover ten deze van belang – het volgende inhoudt: “ (…) 2) Toetsing a) Muzikaal onderzoek ? Middels een korte auditie worden de muzikale mogelijkheden van het kind bekeken. Deze auditie duurt ongeveer 15 minuten en wordt afgenomen door een van de muziekdocenten, de stempedagoge en de logopediste. ? (…) b) Didactisch onderzoek: ? Kinderen die de muzikale auditie met goed gevolg hebben afgelegd, worden getoetst op rekenen, spelling en lezen. ? (…) 3) Toelating a) Toelatingscriteria: ? De toekomstige leerling moet beschikken over voldoende muzikaal gevoel, een gezonde stem en een goed muzikaal gehoor. ? (…) b) Toelatingsprocedure: ? De plaatsingslijst wordt samengesteld op volgorde van geschiktheid. ? Bij gebleken geschiktheid hebben kinderen die al een broer of zus op de koorschool hebben voorrang bij aanname. ? (…)” 2.5. Genoemde audities besloegen 15 testonderdelen, waarbij per testonderdeel een score werd toegekend, waarbij naar de opvatting van het Muziekinstituut het gemiddelde van alle scores een ‘voldoende’ diende te zijn. 2.6. [eisers] hebben twee minderjarige schoolgaande kinderen, [A] en [B]. [A] is leerling van de koorschool van het Muziekinstituut. [B] is voor het schooljaar 2009/2010 aangemeld als leerlinge van de koorschool en heeft daartoe tweemaal een auditie gedaan, waarbij zij telkens het cijfer 5,5 behaalde voor de stemtest. 2.7. Het Muziekinstituut beschouwde aanvankelijk, ten tijde van de eerste auditieronde, de score ‘5 of hoger’ als ‘voldoende’ voor de stemtest. Als gevolg van de score van [B] bij haar eerste auditie is haar daarom een plaats op de wachtlijst toegekend, als nummer 4 in de rij van de meisjes. Van de drie meisjes die vóór [B] op de wachtlijst stonden, had er geen een broer of zus die reeds de koorschool bezocht. Na de eerste auditieronde heeft het bestuur van het Muziekinstituut intern besloten de score 5 niet langer als voldoende te beschouwen, maar als vaste ondergrens ‘6,0’ te hanteren voor een ‘voldoende’ score voor de stemtest. Voorts werd besloten niet langer een wachtlijst te hanteren. [B] is derhalve na haar tweede auditie niet meer op een wachtlijst geplaatst. 2.8. Genoemde invulling door het Muziekinstituut van het toelatingscriterium ‘voldoende’ voor de stemtest betreft intern beleid van het bestuur van het Muziekinstituut en is nooit naar buiten gecommuniceerd. 2.9. Het Muziekinstituut heeft [B] niet toegelaten als leerlinge voor het schooljaar 2009/2010 omdat zij als gevolg van haar score op de stemtesten niet geschikt is ‘gebleken’. 2.10. Bij brief van 26 maart 2009 aan het schoolbestuur hebben [eisers] verzocht het besluit om [B] niet tot de school toe te laten, te heroverwegen. 2.11. Het Muziekinstituut heeft op dit verzoek van [eisers] afwijzend beslist en heeft bij brief van 17 april 2009 aan [eisers] – onder meer – het volgende geschreven: “(…) Dit jaar is het aantal aanmeldingen voor de Koorschool veel groter dan het aantal beschikbare plaatsen. Dat betekent dat het bestuur een aantal objectieve criteria heeft moeten vaststellen om de volgorde van plaatsing te bepalen. Deze criteria moeten meetbaar, objectief en transparant zijn. Daarbij houden wij rekening met een viertal factoren: - de cognitieve ontwikkeling van het kind - de muzikale ontwikkeling van het kind - de aanwezigheid van broertjes of zusjes op de Koorschool - een zo evenwichtig mogelijke verdeling van jongens en meisjes Uitgangspunt is dat kinderen voor beide eerste aspecten een voldoende moeten halen. (…) Voldoen kinderen aan deze criteria, dan worden eerst alle broertjes en zusjes geplaatst en vervolgens de nieuw aangemelde leerlingen. (…) In de twee stemtests van [B] is uiteindelijk als eindcijfer een 5,5 vastgesteld. Voor de vaststelling van de muzikale geschiktheid nemen wij een 6 als ondergrens, de cijfermatige aanduiding voor de term “voldoende” zoals algemeen in het onderwijs gehanteerd. Op onze school worden cijfers uitgedrukt in helen en halven, zowel op rapporten als bij proefwerken en repetities. Bij de waardering van de stemtest is dezelfde methodiek gebruikt. De muzieksectie heeft ons, desgevraagd, meegedeeld dat zij met de score van 5,5 tot uitdrukking hebben willen brengen dat [B] voor de stemtest onvoldoende heeft gescoord. (…)” 3. Het geschil 3.1. [eisers] vorderen na wijziging van eis: Dat het U Edelachtbare Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter moge behagen, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat: [B] lsrael met ingang van het schooljaar 2009/2010 geplaatst wordt althans voorlopig geplaatst wordt, althans wordt toegelaten, althans voorlopig wordt toegelaten tot de lessen van gedaagde, bij wege van voorziening voor de duur van een bodemprocedure binnen 1 termijn door U E.A. Heer/Vrouwe in goede Justitie te bepalen aanhangig te maken, onder verbeurte van een dwangsom ad € 500, dat gedaagde hierin nalatig blijkt, althans onder verbeurte van een dwangsom door Uea in goede justitie te bepalen; met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure met kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad eventuele nakosten daaronder begrepen. 3.2. [eisers] hebben aan hun vordering – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat zij er, gelet op het voorliggende toelatingsbeleid van het Muziekinstituut, op mochten vertrouwen dat de uitslag ‘5,5’ van Mini op de stemtest als ‘voldoende’ werd beschouwd. Bij die uitkomst zou [B] op basis van de voorrangsregel die geldt voor broertjes en zusjes van leerlingen van de koorschool en waarover partijen overeenstemming hebben bereikt bij de plaatsing van [A], van een plaats op de koorschool verzekerd dienen te zijn. [eisers] verwijten het Muziekinstituut inconsistent en niet-transparant beleid. 3.3. Het Muziekinstituut voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs de beslissing over toelating van leerlingen berust bij het bevoegd gezag en een discretionaire bevoegdheid betreft. De Medezeggenschapsraad (hierna: MR) komt in dit verband ‘slechts’ een adviesbevoegdheid toe (artikel 11 aanhef en onder j Wet medezeggenschap op scholen). Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de onderhavige afwijzingsbeslissing slechts marginaal toetsen. 4.2. Het Muziekinstituut hanteert als uitgangspunt voor de toelating van leerlingen tot groep 5 van de koorschool dat de mate van geschiktheid van een belangstellende prevaleert boven de aanwezigheid van een broertje of zusje op de koorschool. Met dit uitgangspunt heeft de MR, zoals blijkt uit de notulen van zijn vergadering van 11 februari 2008, ingestemd. Het Muziekinstituut acht voor de vaststelling van ‘gebleken’ geschiktheid het oordeel van de muzieksectie naar aanleiding van de testonderdelen van de auditie maatgevend. Een en ander heeft het Muziekinstituut, naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende transparant, door middel van haar folder van 15 december 2008 gepubliceerd. Uit die folder kan worden afgeleid dat onder het criterium ‘gebleken’ geschiktheid dient te worden verstaan het beschikken over voldoende muzikaal gevoel, een gezonde stem en een goed muzikaal gehoor. De muzikale auditie die dient ter vaststelling daarvan, moet, zo blijkt eveneens uit de folder, met goed gevolg zijn afgelegd. Hieronder kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter slechts worden verstaan dat de muzikale auditie met een ‘voldoende’ dient te worden gewaardeerd, zodat de kwalificaties ‘met goed gevolg’ en ‘voldoende’ dienen te worden gelijkgesteld. 4.3. Het Muziekinstituut heeft zich op het standpunt gesteld dat zij binnen de grenzen van haar, in de folder gepubliceerd, toetsingskader is gebleven met de nadere invulling van de toelatingseisen gedurende de selectieperiode, waarbij een minimumnorm voor de uitslag van de stemtest is bepaald. De vaste ondergrens is door het bestuur van het Muziekinstituut, het bevoegd gezag, cijfermatig vastgesteld op een 6,0 en daarbij is bepaald dat geen afronding van halve cijfers plaatsvindt, zoals dat op de koorschool evenmin geschiedt bij proefwerken en rapporten. 4.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het Muziekinstituut in redelijkheid heeft mogen oordelen dat er eerst vanaf de score 6,0 sprake is van de uitslag ‘voldoende’, zodat het Muziekinstituut daarmee niet buiten de grenzen van het door haar geformuleerde en aan [eisers] geopenbaarde beleid is getreden. Dit geldt temeer nu door [eisers] niet is weersproken dat op de koorschool ook bij de beoordeling van proefwerken en rapporten de regel geldt dat er eerst vanaf de score 6,0 sprake is van een voldoende. Van een beleidswijziging is derhalve geen sprake. Tussen partijen is niet in geschil dat door het Muziekinstituut nimmer aan [eisers] is gecommuniceerd dat de score ‘5,5’ voldoende zou zijn om voor toelating tot de koorschool in aanmerking te komen. Slechts bij de MR was deze informatie bekend, na ontvangst bij die raad van de auditielijsten die betrekking hebben op de (voor [B] eerste) auditieronde. Het Muziekinstituut heeft derhalve op geen enkele wijze bijgedragen aan de verwachtingen die [eisers] aan de uitslag ‘5,5’ ontleenden, zodat die verwachtingen haar evenmin – als inconsistent beleid – kunnen worden tegengeworpen. 4.5. Bij voornoemde definitie van ‘voldoende’ dient een 5,5 te worden gekwalificeerd als een ‘onvoldoende’ en kan afronding daarvan er niet toe leiden dat deze score alsnog een voldoende wordt. Bij die uitkomst is de geschiktheid van [B] voor toelating tot de koorschool niet gebleken. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat door [eisers] niet is weersproken dat de muzieksectie van de koorschool heeft aangegeven met de score 5,5 tot uitdrukking te hebben willen brengen dat [B] onvoldoende heeft gescoord op de stemtesten, zoals door het Muziekinstituut is gesteld. 4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het Muziekinstituut geen onrechtmatigheid kan worden verweten. Aan het feit dat in de tijd dat partijen overeenkwamen dat [A] als leerling tot de koorschool zou worden toegelaten (mogelijk) een ander, minder streng, beleid gold ten aanzien van de toelating van kinderen die al een broer of zus op de koorschool hadden, kunnen [eisers] thans ten aanzien van de toelating van [B] tot de koorschool geen rechten ontlenen. Gesteld noch gebleken is dat destijds tussen partijen is afgesproken dat bedoeld ander beleid in de toekomst ook voor een broer of zus van [A] zou gelden. Nu van geschiktheid van [B] niet is gebleken, heeft het Muziekinstituut [B] een plaats op de koorschool mogen ontzeggen voor het schooljaar 2009/2010. De gevorderde voorziening zal daarom worden geweigerd. De vraag of [eisers] spoedeisend belang hebben bij de behandeling van hun vordering in kort geding behoeft bij deze uitkomst geen bespreking. 4.7. [eisers] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Muziekinstituut worden begroot op: - vast recht EUR 262,00 - salaris advocaat 527,00 Totaal EUR 789,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. weigert de gevraagde voorziening, 5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Muziekinstituut tot op heden begroot op EUR 789,00, 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. A.N. Verlinden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2009.?