Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7487

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-11
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers90607 / HA ZA 08-609
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partijen waren aanvankelijk op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Omzetting huwelijk in geregistreerd partnerschap. Einde geregistreerd partnerschap en tweede huwelijk tussen partijen. Gevolgen voor huwelijksvermogensrecht. Artikel 1:80f BW.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 90607 / HA ZA 08-609 Vonnis van 9 september 2009 in de zaak van [eiseres], wonende te Gorredijk, eiseres, advocaat mr. F. van der Hoef, kantoorhoudende te Burgum, tegen [gedaagde], wonende te Burgum, gedaagde, advocaat mr. B. Hiemstra, kantoorhoudende te Leeuwarden. Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord - de aantekeningen die de rechter heeft gemaakt ter comparitie van partijen van 15 december 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [gedaagde] heeft op 2 februari 1998 de woning aan de [adres] te Burgum in eigendom gekregen. 2.2. Bij notariële akte van 8 september 1999 hebben partijen huwelijksvoorwaarden gemaakt, inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. 2.3. Op 9 september 1999 zijn partijen gehuwd. 2.4. Het huwelijk van partijen is blijkens een akte van de Burgerlijke Stand van de gemeente Tytsjerksteradiel op 2 juli 2003 omgezet in een geregistreerd partnerschap. 2.5. Bij overeenkomst van 28 augustus 2003 - neergelegd in een notariële akte van die datum - en inschrijving daarvan in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijke Stand is het geregistreerd partnerschap tussen partijen beëindigd. In de notariële akte is vermeld dat partijen het eens zijn over de gevolgen van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap en dat zij daaromtrent een overeenkomst hebben gesloten, zoals in die notariële akte is neergelegd. De gevolgen van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap zijn door partijen afgewikkeld met inachtneming van de op 8 september 1999 opgemaakte huwelijkse voorwaarden. 2.6. Op 4 januari 2006 zijn partijen wederom met elkaar in het huwelijk getreden. 2.7. Bij echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 19 september 2007 is het huwelijk tussen partijen ontbonden. In deze beschikking is onder meer het volgende vermeld: […] * de echtgenoten zijn op 04 januari 2006 in de gemeente Tytsjersteradiel met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen; […] Het verzoek tot echtscheiding is als niet onrechtmatig of ongegrond toewijsbaar. De verzoeken: * de echtgenoten te gelasten hun huwelijksgemeenschap te verdelen; […] Zijn eveneens als niet onrechtmatig of ongegrond toewijsbaar. […] 2.9. [gedaagde] heeft bij akte van berusting, tevens inschrijvingsverzoek van 24 september 2007, verklaard te hebben kennisgenomen van en te berusten in de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Leeuwarden van 19 september 2007, waarbij tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken en heeft daarbij de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente Tytsjerksteradiel verzocht te willen overgaan tot inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand. 2.10. De echtscheidingsbeschikking van 19 september 2007 is op 15 oktober 2007 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijke Stand. 3. De vordering 3.1. De vordering van [eiseres] strekt ertoe, dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I. zal verklaren voor recht dat partijen op 4 januari 2006 zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen; II. [eiseres] zal machtigen tot het te gelde maken van de gemeenschappelijke goederen in het bijzonder van het woonhuis aan de [adres] te Burgum ([postcode]); III. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding. 3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan. 4. Het geschil en de beoordeling 4.1. [eiseres] stelt dat partijen de eerste keer dat zij met elkaar in het huwelijk zijn getreden - te weten op 9 september 1999 - onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn gehuwd. In de op 28 augustus 2003 tussen partijen gesloten overeenkomst inzake beëindiging van het geregistreerd partnerschap, welke overeenkomst is neergelegd in een notariële akte van die datum, hebben partijen de gevolgen van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap geregeld. De huwelijkse voorwaarden zijn daarmee afgewikkeld, zodat partijen geen aanspraken over een weer meer op elkaar hebben uit hoofde van de op 8 september 1999 opgemaakte huwelijkse voorwaarden, aldus [eiseres]. De tweede keer dat zij met elkaar in het huwelijk zijn getreden - te weten op 4 januari 2006 - zijn partijen volgens [eiseres] in gemeenschap van goederen gehuwd. Volgens [eiseres] heeft zij voorafgaande aan dit huwelijk aan [gedaagde] medegedeeld dat zij dit keer in gemeenschap van goederen wilde trouwen. Tot deze huwelijksgemeenschap behoort volgens [eiseres] de woning aan de [adres] te Burgum, van welke woning [gedaagde] vóór het aangaan van het eerste huwelijk tussen partijen eigenaar is geworden. Na de ontbinding van het tweede huwelijk hebben partijen volgens [eiseres] gesproken over de verkoop van deze woning, waarbij de overwaarde zou worden gedeeld. [eiseres] heeft er voorts op gewezen dat ook de rechtbank bij echtscheidingsbeschikking van 19 september 2007 - in welke beschikking [gedaagde] bij akte van 24 september 2007 heeft berust - er van is uitgegaan dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Partijen zijn daarbij ook gelast hun huwelijksgemeenschap te verdelen. 4.2. [gedaagde] betwist dat partijen de tweede keer dat zij met elkaar in het huwelijk zijn getreden - te weten op 4 januari 2006 - in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. [gedaagde] wijst in dit verband op artikel 1:80 f Burgerlijk Wetboek. Tevens betwist [gedaagde] dat partijen door het sluiten van de overeenkomst inzake beëindiging geregistreerd partnerschap op 28 augustus 2003 en door de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 19 september 2007 - waarin is overwogen dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd en waarin partijen zijn gelast hun huwelijksgemeenschap te verdelen - geen aanspraken meer zouden hebben op naleving van de op 8 september 1999 opgemaakte huwelijkse voorwaarden. 4.3. De rechtbank constateert dat partijen op 8 september 1999, te weten voorafgaande aan hun eerste huwelijk, huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt, inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Bij een omzetting van een huwelijk naar een geregistreerd partnerschap verandert het huwelijks/partnerschapsvermogensrecht niet. Het geregistreerd partnerschap is vervolgens tussen partijen beëindigd. Partijen zijn vervolgens voor de tweede keer met elkaar in het huwelijk getreden. Op grond van artikel 1:80f Burgerlijk Wetboek zijn daardoor alle gevolgen van het geregistreerd partnerschap van rechtswege herleefd alsof er geen beëindiging heeft plaatsgevonden. De op 8 september 1999 opgemaakte huwelijksvoorwaarden hebben hun gelding dan ook behouden. 4.3.1. Aan het voorgaande kunnen de door [eiseres] genoemde omstandigheden - te weten dat de op 8 september 1999 gemaakte huwelijksvoorwaarden zijn afgewikkeld gelet op de tussen partijen gesloten overeenkomst van 28 augustus 2003, dat zij vóór het sluiten van het tweede huwelijk aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat zij dit keer in gemeenschap van goederen wilde trouwen en dat de rechtbank bij echtscheidingsbeschikking van 19 september 2007 er van is uitgegaan dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat partijen daarbij zijn gelast hun huwelijksgemeenschap te verdelen - niet afdoen. Een wijziging van de op grond van artikel 1:80f Burgerlijk Wetboek geldende huwelijksvoorwaarden was op grond van artikel 80b in samenhang met artikel 1:119 Burgerlijk Wetboek slechts mogelijk met goedkeuring van de rechtbank. Vast staat dat partijen de rechtbank nimmer om een dergelijke goedkeuring hebben verzocht en dat deze dan ook niet is gegeven. De vorderingen van [eiseres], die is gebaseerd op de stelling dat partijen de tweede keer dat zij met elkaar in het huwelijk zijn getreden in gemeenschap van goederen gehuwd, zullen dan ook worden afgewezen. 4.3.2. De omstandigheid dat partijen na de ontbinding van hun tweede huwelijk hebben gesproken over de verkoop van de woning aan de [adres] te Burgum, waarbij de overwaarde zou worden gedeeld, kan niet tot een ander oordeel leiden. Gesteld noch gebleken is dat partijen reeds een vaststellingsovereenkomst in die zin hadden gesloten, terwijl [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat hij destijds - op basis van mededelingen van juridisch adviseurs - van de (ook volgens de rechtbank:) onjuiste veronderstelling is uitgegaan dat tussen partijen een gemeenschap van goederen bestond. 4.4. Gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2009.?