Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7501

Datum uitspraak2009-09-11
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7288 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Door de Raad is een onafhankelijk deskundige ingeschakeld. Deze deskundige verenigt zich met de FML. Geen aanleiding om af te wijken van het gangspunt dat het oordeel van de onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Aangezien eerst in hoger beroep geschiktheid geduide functies toereikend is gemotiveerd, wordt bestreden besluit vernietigd met instandlating rechtsgevolgen.


Uitspraak

06/7288 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 november 2006, 06/806 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 11 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is appellant op verzoek van de Raad onderzocht door professor dr. R.J. van den Bosch, als psychiater verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Groningen, die zijn bevindingen heeft neergelegd in een rapport van 5 maart 2009. Bij schrijven van 25 maart 2009 heeft het Uwv de Raad een reactie van de bezwaarverzekeringsarts op dit rapport doen toekomen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009, waar appellant, met voorafgaande kennisgeving, niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Blind. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is operator geweest in de verpakkingsindustrie en is 24 oktober 2002 uitgevallen wegens depressieve klachten, alsmede hand- en rugklachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. 1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant onderzocht door de verzekeringsarts, die in haar rapport van 5 september 2005 heeft vastgesteld dat appellant nog steeds last heeft van rugklachten en psychische klachten. Voorts heeft zij vastgesteld dat de klachten aan de rechterhand als gevolg van een operatie grotendeels zijn verdwenen en dat de klachten aan de linkerhand zijn verminderd. Met inachtneming van de uit de (resterende) klachten voortvloeiende beperkingen heeft zij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige rapport uitgebracht. In dit rapport heeft hij vastgesteld dat appellant wegens een operatie aan zijn linkerhand gedurende de periode van 13 juni 2005 tot 18 december 2005 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt moet worden geacht. Met betrekking tot de periode daarna heeft hij vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel voor andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 25 tot 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 18 oktober 2005 bepaald dat appellant met ingang van 13 juni 2005 in aanmerking komt voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Voorts is bij dit besluit bepaald dat deze uitkering met ingang van 18 december 2005 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. 2.1. In bezwaar tegen de herziening van zijn uitkering per 18 december 2005 heeft appellant gesteld dat het slecht met hem gaat en dat hij in dagbehandeling gaat. 2.2. Nadat de bezwaarverzekeringsarts M. Bakker rapport had uitgebracht, heeft het Uwv bij besluit van 21 februari 2006 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. 3.1. In beroep heeft appellant zich er over beklaagd dat geen informatie uit de behandelende sector is opgevraagd. Voorts heeft hij herhaald dat hij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking. 3.2. In een rapport van 3 juli 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts Bakker gereageerd op deze gronden van appellant. 3.3. Bij brief van 11 augustus 2006 heeft appellant nog informatie ingebracht van de behandelend psychiater F. Kaya. 3.4. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard. 4.1. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als eerder in de procedure, waarbij hij ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, een rapport van 31 januari 2007 van de psychiater dr. L. Timmerman heeft ingebracht. 4.2. Het Uwv heeft in hoger beroep nog een tweetal rapporten van de bezwaarverzekeringsarts Bakker overgelegd. In één van deze rapporten is gereageerd op het rapport van Timmerman. Voorts heeft in hoger beroep de bezwaararbeidsdeskundige H.J. van Heun nog een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. 5.1. De Raad overweegt als volgt. 5.2. De Raad is van oordeel dat beslissende betekenis aan het rapport van de deskundige Van den Bosch moet worden toegekend. Deze is van mening dat er bij appellant sprake is van een dysthyme stoornis en dat er aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidstoornis met overwegend borderline kenmerken. Hij heeft vastgesteld dat appellant als gevolg van deze stoornissen in combinatie met zijn lichamelijke klachten last heeft van vermoeidheid en aandachts- en concentratieproblemen. Tevens is er sprake van een wisselend verlaagde prikkelbare stemming. Naar zijn mening was er op de datum in geding vermoedelijk sprake van soortgelijke klachten. Met de voor appellant vastgestelde FML heeft hij zich kunnen verenigen. 5.3. De Raad is alles afwegende van oordeel dat deze deskundige, die bij zijn onderzoek de beschikking had over alle in geding zijnde medische gegevens, op zorgvuldige wijze een onderzoek heeft ingesteld en daarvan op inzichtelijke wijze verslag heeft gedaan. De Raad acht de conclusies van de deskundige, welke conclusies zijn beargumenteerd aan de hand van relevante medische inzichten, begrijpelijk en overtuigend. De Raad ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het in vaste jurisprudentie besloten liggende uitgangspunt dat het oordeel van de onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. 5.4. Nu de deskundige Van den Bosch zich heeft kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde FML is de Raad van oordeel dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust. 5.5. Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond, zij het dat deze geschiktheid pas in hoger beroep in voldoende mate is gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige Van Heun. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het bestreden besluit vanwege onvoldoende motivering dient te worden vernietigd. De rechtsgevolgen van dit besluit kunnen echter naar het oordeel van de Raad, gelet op het vorenstaande, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand blijven. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, die voor verleende rechtsbijstand in beroep worden begroot op € 322,-- en in hoger beroep op € 322,--. Tevens komen de kosten van de door appellant geraadpleegde psychiater dr. T. Timmerman ter hoogte van € 295,-- voor vergoeding in aanmerking. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven; Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 939,-- te betalen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2009. (get.) R.C. Stam. (get.) J.M. Tason Avila. TM