Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7554

Datum uitspraak2009-09-11
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-001560-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt ter zake van het herhaaldelijk mishandelen van zijn echtgenote en de bedreiging van zijn echtgenote veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 224 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren


Uitspraak

Parketnummer: 24-001560-07 Parketnummer eerste aanleg: 07-607058-07 Arrest van 11 september 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 juni 2007 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1964] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], niet ter terechtzitting verschenen. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte. Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 224 dagen, met aftrek van de dagen die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, ten laste gelegd, dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2001 tot en met 13 maart 2007 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, in elk geval een dergelijk scherp voorwerp gehouden in de richting van die [slachtoffer], die zich op korte afstand van hem verdachte bevond en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 13 maart 2007 in de gemeente [gemeente] (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een stok en/of een tak, in elk geval met een hard voorwerp op het hoofd en/of de schouders en/of de rug, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen en/of een of meermalen in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, voor zover het bovenstaande niet tot een bewezenverklaring leidt, dat hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 13 maart 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een stok en/of een tak, in elk geval met een hard voorwerp op het hoofd en/of tegen de schouders en/of op de rug, in elk geval tegen het lichaam, heeft geslagen en/of meermalen in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 3. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 1998 tot en met 12 maart 2007 in de gemeente [gemeente] (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie Het onder 3 aan verdachte ten laste gelegde misdrijf zou zijn gepleegd in de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 maart 2007. Artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het ten laste gelegde misdrijf gestraft wordt met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie. Ingevolge artikel 70 (oud), aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht j° artikel 71 (oud), aanhef en 72 (oud) van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering voor een misdrijf waarop een geldboete, hechtenis of een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld in ieder geval indien zes jaren zijn verstreken na de dag waarop de verjaring is aangevangen. Het hof stelt vast dat tussen 1 januari 1998 en 15 maart 2007, de dag waarop de eerste vervolgingshandeling jegens verdachte is verricht, méér dan zes jaren zijn verstreken. Het recht tot strafvordering is voor wat betreft de ten laste gelegde periode vóór 16 maart 2001 derhalve vervallen. Gelet hierop zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van de ten laste gelegde pleegperiode van 1 januari 1998 tot en met 15 maart 2001. Voor het overige deel van de ten laste gelegde pleegperiode is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. Vrijspraak Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 2 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat: 1. hij op 13 maart 2007 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes gehouden in de richting van die [slachtoffer], die zich op korte afstand van hem verdachte bevond en (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je vermoorden"; 2. hij op 13 maart 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een stok op het hoofd en tegen de schouders en op de rug heeft geslagen en meermalen in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden; 3. hij op tijdstippen in de periode van 16 maart 2001 tot en met 12 maart 2007 in de gemeente [gemeente] (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: onder 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; onder 2 subsidiair: mishandeling; onder 3: mishandeling, meermalen gepleegd. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zijn echtgenote gedurende een periode van zes jaar mishandeld, waarbij hij haar zelfs een keer met een stok heeft geslagen. Daarnaast heeft verdachte haar bedreigd met een mes. Verdachte heeft met zijn handelen herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn echtgenote en heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij haar teweeg gebracht. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 mei 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, en met een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 20 augustus 2008. Gelet op de ernst van de feiten zal het hof verdachte, conform de vordering van de advocaat-generaal, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te melden duur. Het opleggen van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf heeft mede ten doel verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, voor zover het betreft de periode van 1 januari 1998 tot en met 15 maart 2001; verklaart het verdachte onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij; verklaart het verdachte onder 1, 2 subsidiair en 3 (voor wat betreft de periode vanaf 16 maart 2001) ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 subsidiair en 3 (voor wat betreft de periode vanaf 16 maart 2001) meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdvierentwintig dagen; beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van negentig dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht. Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, in tegenwoordigheid van mr. M. Koster als griffier, zijnde mr. Zwerwer voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.