Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7561

Datum uitspraak2009-09-14
Datum gepubliceerd2009-09-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/670316-08 (Promis)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zeven jaar gevangenisstraf voor de man die in augustus 2008 slachtoffer dodelijk verwondde met een mes.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 18/670316-08 (promis) datum uitspraak: 14 september 2009 op tegenspraak raadsman: mr. J.P. Plasman V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats & -datum], wonende te [woonplaats], thans preventief gedetineerd in [detentieadres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 november 2008, 16 februari 2009, 16 maart 2009, 9 juni 2009 en 31 augustus 2009. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 9 augustus 2008, in de gemeente Groningen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes gestoken, gesneden en/of geraakt, althans met dat opzet een mes op zodanige wijze vastgehouden en/of gehanteerd dat dat mes (gedeeltelijk) in het lichaam van die [slachtoffer] terecht is gekomen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 09 augustus 2008 in de gemeente Groningen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een slagaderlijke bloeding) heeft toegebracht, door met dat opzet die [slachtoffer] in het lichaam te steken, te snijden en/of te raken, althans door met dat opzet een mes op zodanige wijze vast te houden en/of te hanteren dat dat mes (gedeeltelijk) in het lichaam van die [slachtoffer] terecht is gekomen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 09 augustus 2008 in de gemeente Groningen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een mes heeft gestoken, gesneden en/of geraakt, althans een mes op zodanige wijze heeft vastgehouden en/of gehanteerd dat dat mes (gedeeltelijk) in het lichaam van die [slachtoffer] terecht is gekomen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Bewijsvraag Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie wijst daarbij op de verklaringen van verdachte bij de politie, het deskundigenrapport van het NFI d.d. 10 augustus 2008 en de bijlage bij het NFI-rapport d.d. 10 augustus 2008 inhoudende driedimensionale foto’s van de steekwond. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het slachtoffer door verdachte is gestoken. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat het slachtoffer als het ware in het mes is gesprongen dan wel gevallen, niet geloofwaardig. In het op dvd vastgelegde verhoor van verdachte laat hij zien dat hij onderhands zou hebben gestoken. Dit strookt echter niet met de insteekrichting van het mes in de wond van het slachtoffer. De officier van justitie heeft tevens gewezen op de de auditu verklaringen van [getuige 2], [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 4] waarin door de getuigen is weergegeven dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij heeft gestoken dan wel geprikt. De officier van justitie is van mening dat sprake is van voorwaardelijk opzet ten aanzien van het tenlastegelegde. Doordat verdachte welbewust het mes heeft gepakt, dicht op het slachtoffer stond en hij het slachtoffer met kracht naar zich toe heeft gedraaid heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit tot daadwerkelijk steken leidde en ook tot steken op een plek in het lichaam waar dit een fatale afloop kon hebben. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde vanwege het ontbreken van opzet. Uit de verschillende verklaringen in het dossier leidt de raadsman af dat [getuige 1] de confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer heeft uitgelokt, doordat zij het slachtoffer heeft verteld dat zij door verdachte was mishandeld. Uit de verklaring onder meer van [getuige 5] leidt de raadsman af dat het slachtoffer vervolgens verhaal wilde halen bij verdachte. Tijdens de confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer in de woning van [getuige 1] kreeg verdachte het gevoel dat het slachtoffer hem dood wilde gaan maken. In het huis van [getuige 1] is het slachtoffer verdachte te lijf gegaan. De situatie was zodanig bedreigend voor verdachte dat hij gerechtigd was een mes te pakken om het slachtoffer mee af te schrikken. In de kamer heeft verdachte het slachtoffer omgedraaid en in die worsteling is het slachtoffer in het mes van verdachte gevallen. Daarna heeft het slachtoffer nog minutenlang handelingen verricht onder meer door met een tafel te gooien. Verdachte heeft echter geen geweldshandelingen verricht nadat het slachtoffer gewond was geraakt. Daaruit blijkt dat verdachte niet uit agressie heeft gehandeld. De verwonding bij het slachtoffer is derhalve per ongeluk door verdachte veroorzaakt. Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 10 augustus 2008, opgenomen op pagina 114 e.v. van dossier nr. PL01KN/08-006775, d.d. 1 oktober 2008 van Regiopolitie Groningen, inhoudende de verklaring van [getuige 3] [Bijnaam verdachte] is eigenlijk [verdachte]. Op zaterdag 9 augustus 2008 belde [verdachte] mij rond 08.30 tot 09.00 uur voor overleg. Omdat ik vond dat je iemand niet zomaar kon bedreigen zei ik tegen [verdachte] dat hij mij maar moest komen halen. Dan zouden we samen kunnen gaan naar die jongen om met die jongen te praten. Maar [verdachte] wilde overleggen met Cedric. Het was de bedoeling dat Cedric met [verdachte] mee zou gaan om de zaak uit te praten. Ruim een uur later kwam [verdachte] bij mij langs en zei dat hij “die jongen geprikt had”. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 augustus 2008, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] Op 9 augustus 2008 werd ik gebeld door [verdachte]. Ik hoorde dat hij zei: “Er is iets erg gebeurd, ik heb die jongen van gisteren iets aangedaan” of woorden van gelijke strekking. Verdachte vertelde mij dat [slachtoffer] hem vanmorgen steeds opbelde en uitdaagde om langs te komen. Hij vertelde dat hij naar de woning van [getuige 1] is gereden en er een woordenwisseling was ontstaan waarbij er ook lichamelijk contact was geweest. Hij was toen de woning van [getuige 1] binnengegaan en [verdachte] was hem achterna gelopen de woning in. Verdachte zei dat hij [slachtoffer] in die scharreling eenmaal had gestoken, waarna [slachtoffer] op de grond was gevallen. Verdachte zei dat hij bloed had gezien. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 augustus 2008, opgenomen op pagina’s 155 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte (p.163) Ik had [slachtoffer] laten denken dat ik nog steeds onderweg was. Ik had hem geen tijd gegeven om een peloton klaar te maken, hij is tenslotte van de Z-side, ik zei dat ik nog onderweg was, maar ik was er al bijna. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal betreffende de beschrijving studioprocedure d.d. 9 augustus 2008, opgenomen op pagina’s 139 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte Ik reed op de ringweg en [slachtoffer] blijft mij bellen, achter elkaar. Dan nam ik op, hij zei waar ben je nou, ik sta hier te wachten, ik loop bij die brug daar, dan gaan we dit goed afrekenen en zo met mekaar. Ik zeg, wat de fock man, we hebben ruzie, gewoon voor niks. Een proces-verbaal van verhoor van Yüksel, opgemaakt door mr. E.W. van Weringh, op de voet van het bepaalde in arti. 316, tweede lid, wetboek van strafvordering aangewezen als rechter-commissaris en A. Vos, griffier, d.d. 22 juli 2009 [Slachtoffer] vroeg mij verdachte te bellen of hij vroeg of ik zijn nummer had. Uiteindelijk is verdachte gebeld, maar hij nam niet op. Hij belde terug naar mijn mobiel en [slachtoffer] nam op. Ik weet niet precies wat er is gezegd. Ik heb [slachtoffer] horen zeggen: “kom dan naar de brug” en “als mannen onder elkaar” en “nee, er gaat niets gebeuren”. De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd (zakelijk weergegeven): Ik ben naar het huis van [getuige 1] toe gegaan. [Slachtoffer] kwam naar buiten en deed de deur dicht. Hij begon te slaan. Ik pakte hem met beide handen en draaide hem weg. Toen drukte ik heel lang op de bel. [slachtoffer] en ik gingen al struggelend naar boven. [Getuige 1] sloot zich op in de wc. Ik zag haar door het raam. Ik was bang dat [slachtoffer] iets scherps zou pakken. Ik hoorde geluid uit de keuken waar gevaarlijke messen zijn. Ik duwde hem uit de keuken. Later was hij aan het zoeken in de woonkamer. Ik was ervan overtuigd dat hij op zoek was naar iets scherps. Ik ging toen op zoek naar het mes. Dat lag op de overloop onder het kleed omdat ik daarmee vloerbedekking had gesneden. Ik pakte het en ging met het mes weer naar de kamer. [Slachtoffer] stond met zijn rug naar mij toe, ik trok aan zijn schouder, hij draaide zich om, ik struikelde en [slachtoffer] ook en toen is het mes in hem terechtgekomen. Een deskundigenrapport van het NFI rapport nr. 2008.08.08.035, sectienummer d.d. 13 augustus 2008, opgemaakt door dr. R. Visser inzake [slachtoffer] Bij sectie werd een steekletsel geconstateerd in de borst, zoals door steken bijvoorbeeld met een mes, kan zijn opgeleverd. Van hieruit liep een iets schuin voetwaarts en middenwaarts gericht steekkanaal tot in de aorta (opstijgende deel), hetgeen gepaard ging met slagaderlijke bloeduitstorting, deels in de omgevende weefsels en deels in het hartzakje. De steekkanaallengte bedroeg (gemeten bij het lijk in gestrekte houding en ruggelings gelegen) circa 12 centimeter. Het oplopen van de bloeduitstorting in het hartzakje verklaart het snelle intreden van de dood door harttamponade en weefselschade. Conclusie: Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op 20-04-1979, werd het intreden van de dood verklaard door bij sectie gebleken steekletsel (onder meer) van de aorta, gepaard gaande met bloedophoping in het hartzakje, met harttamponade en weefselschade. Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank, kort samengevat, de volgende feitelijke gang van zaken af. Verdachte heeft, voordat de fatale confrontatie tussen hem en het slachtoffer heeft plaatsgevonden diverse keren telefonisch contact gehad met het slachtoffer. In dat telefonische contact is hij door slachtoffer uitgedaagd tot een confrontatie. Verdachte heeft nog tevergeefs getracht om zichzelf van bijstand te voorzien voordat hij naar het huis van [getuige 1] reed. Aangekomen bij de woning van [getuige 1] is buiten meteen het handgemeen tussen verdachte en het slachtoffer begonnen. Verdachte heeft getracht het slachtoffer buiten de woning te houden maar dat is niet gelukt. Verdachte en het slachtoffer zijn vervolgens al vechtend met elkaar de trap op naar boven gekomen. Boven in de woning van [getuige 1] hebben verdachte en het slachtoffer de confrontatie voortgezet. [getuige 1] heeft zich ondertussen met haar zoontje opgesloten in de wc. Verdachte heeft gehoord dat het slachtoffer bezig was met zoeken in de keuken. Verdachte heeft daarop het slachtoffer uit de keuken geduwd. Daarna heeft verdachte gezien dat het slachtoffer iets aan het zoeken was in de kamer. Verdachte was in de veronderstelling dat het slachtoffer naar iets scherps op zoek was. Verdachte is daarna naar de overloop gelopen en heeft het mes gepakt. Met het mes in de hand is verdachte vervolgens op het slachtoffer afgelopen, terwijl die met zijn rug naar verdachte toe stond. Verdachte heeft het slachtoffer bij de schouder gepakt en omgedraaid. Tijdens deze worsteling heeft verdachte de fatale steekwond bij het slachtoffer veroorzaakt. Aldus en onder die omstandigheden handelend, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer] dodelijk zou verwonden. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: Bewezenverklaring hij op 9 augustus 2008, in de gemeente Groningen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders primair ten laste is gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het feit en van de verdachte Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op: Doodslag Noodweer Standpunt van verdachte Door en namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld toen hij zich van het mes heeft voorzien. Daartoe voert de raadsman aan dat verdachte werd geconfronteerd met het slachtoffer, dat volkomen opgefokt was, wellicht doordat [getuige 1] hem tegen verdachte had opgezet. Verdachte had het gevoel dat het slachtoffer hem wilde doodmaken. Dat verdachte vervolgens een mes heeft gepakt en voor zich heeft gehouden is in de visie van de raadsman een adequate handeling ter afdreiging van een dergelijke aanval. De raadsman is van mening dat verdachte onder deze omstandigheden voldoende redenen had om zich te verdedigen tegen de handelingen van het slachtoffer. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft betoogd dat niet kan worden gesproken van een noodweersituatie. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 5] leidt de officier van justitie af dat er sprake was van een gezellig samenzijn tussen [getuige 1] en het slachtoffer. Het slachtoffer was weliswaar geïrriteerd, maar niet opgefokt. Verdachtes gevoel dat het slachtoffer hem iets aan zou doen, is niet onderbouwd. Verdachte is boos en geïrriteerd met het mes op het slachtoffer af gegaan, terwijl die met zijn rug naar verdachte toe stond. Nergens blijkt dat het slachtoffer verdachte heeft aangevallen en dat sprake was van noodzakelijke verdediging. Hoewel verdachte de mogelijkheid had het pand te verlaten heeft hij een mes gepakt, is dicht achter het slachtoffer gaan staan en heeft hem aan de schouder omgedraaid waardoor het mes in het lichaam van het slachtoffer is beland. Oordeel van de rechtbank Ten aanzien van het namens verdachte gedane beroep op noodweer overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich in een situatie heeft begeven, waarvan hij van tevoren wist dat er een confrontatie zou gaan plaatsvinden. Verdachte heeft immers telefonisch contact gehad met het slachtoffer, tijdens welk contact duidelijk werd dat het slachtoffer uit was op een confrontatie met verdachte. In die wetenschap is verdachte naar het huis van [getuige 1] gereden. Verdachte is bij de woning van [getuige 1] meteen in een handgemeen met het slachtoffer verwikkeld geraakt en is al vechtend met het slachtoffer de trap op naar boven gegaan. In de woning van [getuige 1] hebben verdachte en het slachtoffer de confrontatie voortgezet. Verdachte heeft zich tijdens die confrontatie, in de veronderstelling dat het slachtoffer een scherp voorwerp zocht, van een mes voorzien. Hij is vervolgens met het mes in zijn hand op het slachtoffer afgelopen. Tijdens de worsteling die daarop volgde heeft verdachte bij het slachtoffer de fatale steekwond toegebracht. Verdachte heeft op meerdere momenten de keuze en de gelegenheid gehad om afstand te nemen van de confrontatie met het slachtoffer en om daarvan weg te lopen. Verdachte heeft dit niet gedaan, maar heeft zich voorzien van een mes en is daarmee op het slachtoffer afgelopen, terwijl die met de rug naar hem toe stond. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een zodanige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door het slachtoffer dat er een noodzaak tot verdediging van verdachte door verdachte bestond. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen. De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht. Strafoplegging Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzittingen en het aangaande zijn persoon opgemaakte psychiatrisch onderzoeksrapport d.d. 29 september 2008, opgemaakt door S.U. Leeuwenstein, het aangaande zijn persoon vanwege het NIFP door E.J. Muller, M.I.T. Harmelink en P.A.E.M.T. Cremers opgemaakte multidisciplinaire observatierapport d.d. 2 februari 2009, het door Reclassering Nederland opgemaakte voorlichtingsrapport d.d. 4 november 2008 en het uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 augustus 2008, alsmede de vordering van de officier van justitie, inhoudende dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij op 9 augustus 2008 [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Verdachte is bewust de confrontatie met het slachtoffer aangegaan die is uitgemond in een vechtpartij. Na die worsteling met het slachtoffer is verdachte naar de gang gelopen, heeft een mes gepakt en is daarmee op het slachtoffer af gelopen. In de daarop volgende worsteling heeft verdachte het slachtoffer de dodelijke messteek toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat bij een doodslag als deze zonder meer een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, gerechtvaardigd is. Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven. Verdachte heeft hiermee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Voor hen heeft dit geleid tot grote en onomkeerbare gevolgen. Dit mag ook blijken uit hetgeen daarover door de moeder van het slachtoffer is verklaard in de schriftelijke slachtofferverklaring van 8 maart 2009. Daaruit blijkt onder meer dat door de dood van haar zoon het leven van haar, haar familie en de vriendin van het slachtoffer kapot is geslagen. Dagelijks ervaren zij als gezin de leegte en het verdriet om het dramatische verlies. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat dergelijk handelen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter draagt en dat in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid hierdoor worden versterkt. Verdachte heeft ervoor gekozen om niet mee te werken aan het psychiatrische en psychologische onderzoek naar zijn persoonlijkheid en heeft evenmin meegewerkt aan het voorlichtingsrapport door de Reclassering. De rechtbank heeft daardoor geen inzicht kunnen verkrijgen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zodat de rechtbank daarmee geen rekening heeft kunnen houden bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf. Alles bijeen genomen acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel passend. In de omstandigheid dat het dodelijke letsel is toegebracht in een confrontatie waaraan het slachtoffer een belangrijke, initiërende, bijdrage heeft geleverd, ziet de rechtbank reden de op te leggen straf enigszins te matigen. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden is. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar. Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren. Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht. Dit vonnis is gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, E.W. van Weringh en R. Depping, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J. de Wind als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 september 2009.