Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7565

Datum uitspraak2009-09-14
Datum gepubliceerd2009-09-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/670131-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden vanwege een negental vermogensdelicten (winkeldiefstallen). Naar aanleiding van een conclusie van de officier van justitie heeft de rechtbank een overweging gewijd aan het recht van verdachte op rechtsgeleerde bijstand voorafgaand aan het politieverhoor (Salduz-jurisprudentie). De rechtbank neemt een vormverzuim aan, maar verbindt daaraan verder geen consequenties.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 18/670131-09 (Promis) datum uitspraak: 14 september 2009 op tegenspraak raadsman: mr. J.H. Zuidema V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte], geboren te [Geboorteplaats en -datum], wonende aan de [Adres verdachte], thans preventief gedetineerd in de P.I. HvB Ter Apel, Ter Apelervenen 10 te Ter Apel. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2009. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd: dat 1. hij op of omstreeks 17 maart 2009 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een winkel van Albert Heijn aan de Oude Ebbingestraat) heeft weggenomen een of meer chocolade-repen en/of een fles Coca Cola, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte; 2. hij op of omstreeks 16 maart 2009 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een winkel van C1000 aan Wielewaalplein) heeft weggenomen een beertender (Amstel)bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte; 3. hij op of omstreeks 30 november 2008, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een winkel van Jumbo aan/in de Boumaboulevard/Euroborg) heeft weggenomen een of meer beertenders, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s). Bewijsvraag Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. Daarbij heeft de officier van justitie gelet op de aangiften van [Aangever 1], [Aangever 2] en [Aangever 3] en de (bekennende) verklaringen van verdachte. De officier van justitie heeft gewezen op het feit dat verdachte bij de verhoren ten overstaan van de politie niet telkens is gewezen op zijn recht om, voordat hij wordt verhoord, contact te hebben met een advocaat; dit in strijd met het bepaalde in de uitspraken van de Hoge Raad d.d. 30 juni 2009 (de zogenoemde Salduz-uitspraken). De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat het feit dat verdachte terzake niet op zijn rechten is gewezen naar zijn mening tot gevolg zou moeten hebben dat de rechtbank slechts constateert dat in casu is verzuimd de vormen na te leven. Immers, nu de verhoren van verdachte alle vóór 30 juni 2009 plaatshadden, derhalve vóór de betreffende uitspraken van de Hoge Raad, is het de politie niet te verwijten in strijd met de voorschriften te hebben gehandeld en dient geen verderstrekkend gevolg aan het vormverzuim te worden verbonden. Standpunt van de verdediging Met betrekking tot de bewijsvraag aangaande het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank terzake. Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 1. Een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 1] d.d. 17 maart 2009, als vervat op pagina 35 van een strafdossier met nummer 2009027208-10 d.d. 18 maart 2009. 2. Een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 2] d.d. 16 maart 2009, als vervat op pagina 31 van het onder 1 genoemde strafdossier. 3. Een proces-verbaal van verhoor houdende de bekennende verklaring van verdachte d.d. 17 maart 2009 als vervat op pagina 38 e.v. van het onder 1 genoemde strafdossier. 4. Een proces-verbaal van verhoor houdende de bekennende verklaring van verdachte d.d. 17 maart 2009 als vervat op pagina 41 e.v. van het onder 1 genoemde strafdossier. 5. Een proces-verbaal van verhoor houdende de bekennende verklaring van verdachte d.d. 18 maart 2009 als vervat op pagina 44 e.v. van het onder 1 genoemde strafdossier. 6. Een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 3] d.d. 11 december 2008, als vervat als bijlage bij een strafdossier met nummer PL01KG/08-009265 d.d. 30 november 2008. 7. Een proces-verbaal van verhoor houdende de bekennende verklaring van verdachte d.d. 17 december 2008, als vervat als bijlage bij het onder 6. genoemde strafdossier. 8. De bekennende verklaring als afgelegd door verdachte ter terechtzitting van 7 september 2009. Met betrekking tot de door de officier van justitie gemaakte opmerking over het verzuim van vormen overweegt de rechtbank als volgt. Uit de voorhanden zijnde strafdossiers blijkt (telkens) niet dat verdachte voorafgaand aan de verhoren als afgenomen door de politie is gewezen op zijn recht om voordat hij wordt gehoord contact te hebben met een advocaat. Nu hiervan niet blijkt is sprake van strijdigheid met hetgeen in de door de officier van justitie genoemde arresten van de Hoge Raad d.d. 30 juni 2009 is bepaald en daarmee van een verzuim van vormen in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt voorts dat het verzuim niet meer kan worden hersteld. Echter, nu verdachte hetgeen hij ten overstaan van de politie in de betreffende verhoren heeft verklaard niet heeft herroepen en hij de juistheid van hetgeen hij aldaar heeft verklaard ter terechtzitting heeft bevestigd, is er naar het oordeel van de rechtbank door het verzuim van de genoemde vorm geen enkel nadeel toegebracht aan de rechtspositie van verdachte. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan genoemd vormverzuim geen verder gevolg dient te worden verbonden dan de enkele constatering dat van een dergelijk verzuim om de vormen na te leven sprake is geweest. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 17 maart 2009 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel van Albert Heijn aan de Oude Ebbingestraat heeft weggenomen chocolade-repen en een fles Coca Cola, toebehorende aan een ander dan aan verdachte; 2. hij op 16 maart 2009 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel van C1000 aan het Wielewaalplein heeft weggenomen een beertender Amstelbier, toebehorende aan een ander dan aan verdachte; 3. hij op 30 november 2008, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel van Jumbo aan/in de Boumaboulevard/Euroborg heeft weggenomen beertenders, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het feit Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op: 1. Diefstal. 2. Diefstal. 3. Diefstal terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen. Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafoplegging Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. De officier van justitie heeft aangegeven daarbij te hebben gelet op de aard en ernst van de tenlastegelegde feiten, de omstandigheden waarin deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals deze is gebleken uit de met betrekking tot zijn persoon opgemaakte rapportage en het verhandelde ter terechtzitting. Standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft bepleit dat aan verdachte een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd hulp en steun van de reclassering krijgt en dat hij zich dient te gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die door of namens de reclassering worden gesteld. Dit zodat verdachte na ommekomst van zijn detentieperiode bij de reclassering terecht kan voor hulp bij huisvesting en re-integratie waardoor eventueel gevaar voor recidive kan worden beperkt. Beoordeling Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en die door verdachte zijn erkend. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij en bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een groot aantal vermogensdelicten. De ad informandum gevoegde feiten meegerekend telt de rechtbank een negental vermogensdelicten, telkens winkeldiefstallen. Met het begaan van deze feiten heeft verdachte blijk gegeven van een gebrekkig respect voor een anders recht op ongestoord genot van zijn eigendom. Verdachte heeft daarmee overlast en ongemak veroorzaakt voor de betrokken winkelbedrijven. De rechtbank rekent verdachte de gevolgen van zijn handelen aan. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 maart 2009 waaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen eerder terzake soortgelijke delicten is veroordeeld. Tot slot heeft de rechtbank gelet op het feit dat verdachte zich ter zitting gemotiveerd heeft getoond om na ommekomst van zijn detentieperiode hulpverlening te aanvaarden. De rechtbank zal echter geen voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht opleggen. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank geen basis nu verdachte de voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis niet is nagekomen. Verdachte kan zich niettemin ook zelfstandig wenden tot de reclassering indien hij begeleid wenst te worden bij zijn re-integratie. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar; - verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar; - verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij; - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht; heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 15 september 2009. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.M.M. van Woensel, voorzitter, mr. F. Sijens en mr. L.W. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2009.