Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7572

Datum uitspraak2009-09-15
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/11686 Hs
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening geurproef. Afwijzing aanvraag.


Uitspraak

15 september 2009 Strafkamer nr. 07/11686 Hs Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 april 2002, parketnummer 21/002384-01, ingediend door mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht, namens: [Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd Het Hof heeft de aanvrager ter zake van "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. 2. De aanvrage tot herziening 2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. 3. Achtergrond van de aanvrage Aan de aanvrage is gehecht een brief van juni 2007 van het Arrondissementsparket Zwolle-Lelystad gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend. 4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing 4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789, NJ 2008, 591). 4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie. 4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. 5. Beoordeling van de aanvrage 5.1. Ten laste van de aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht, bewezenverklaard dat hij: "op 18 september 2000 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit het bedrijf [A] BV weg te nemen een of meer goederen van zijn gading, toebehorende aan het bedrijf [A] BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot het bedrijf te verschaffen door middel van braak, (met een schroevendraaier) de toegangsdeur van dat bedrijf heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid." 5.2. Het Gerechtshof heeft overeenkomstig art. 365a, eerste lid, Sv volstaan met het opmaken van een verkort arrest. Een aanvulling als bedoeld in het tweede lid van art. 365a Sv op dat arrest ontbreekt. 5.3. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid. (i) Op maandag 18 september 2000 omstreeks 19.45 uur is ingebroken in het bedrijf "[A] BV" aan de [a-straat 1] te [plaats]. Hiervan is aangifte gedaan door [betrokkene 1], directeur van het bedrijf (proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2000045736-10). (ii) Bij onderzoek bleek dat op de spijlen van de toegangsdeur van de hoofdingang verse braaksporen waren (proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 2000045736-3). (iii) De aangever was op maandagavond 18 september om ongeveer 19.45 uur met drie mededirecteuren [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in vergadering in de kantoorruimte op de eerste verdieping van het bedrijf "[A] BV". Door een strook doorzichtig glas naast de toegangsdeur tot het kantoor hadden zij zicht op de gang. Op een zeker moment zag [betrokkene 2] door het glas een persoon door de gang van het bedrijf lopen. Hij dacht toen direct dat dit de man was die de maandag tevoren bij het bedrijf had ingebroken en geld had gestolen. Vervolgens zag [betrokkene 3], die door de deur naar de daarnaast gelegen kantoorruimte keek, een man in dit kantoor staan. Hierop zijn alle mannen opgestaan en heeft de aangever zich naar de gang begeven alwaar hij de aanvrager tegen het lijf liep. Deze verklaarde aan de aangever dat hij kwam om te solliciteren. Vervolgens liep de aanvrager richting de deur om het bedrijf te verlaten waarop de aangever hem de weg versperde om te voorkomen dat de aanvrager zou vluchten. De aanvrager is hierop naar het toilet gelopen en toen hij hier weer uit kwam is hem opnieuw de weg naar de uitgang versperd door de aangever en [betrokkene 2] en is hem opgedragen plaats te nemen op een stoel totdat de politie ter plaatse was (proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2000045736-10 en proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2000045736-11). (iv) De aanvrager is vervolgens door de politie aangehouden bij het pluimveebedrijf [A] op 18 september 2000 om 20.15 uur (proces-verbaal van aanhouding, proces-verbaalnummer 2000045736-2). (v) Bij onderzoek van de toiletruimte waar de aanvrager zich in heeft begeven, is door de politie in een aldaar aanwezige vuilnisbak een schroevendraaier van het merk Skandia en een tweetal zelfklevende, witte etiketstickers aangetroffen. Bij de fouillering van de aanvrager is in zijn linkerachterzak een pakketje zelfklevende, witte etiketstickers van het merk APLI aangetroffen, soortgelijke als die in de vuilnisbak werden aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 2000045736-3 en proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter, parketnummer 07.065277-00). (vi) Uit door speurhondengeleider [verbalisant 1], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, op 22 september 2000 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen corpus delicti (geurmonster schroevendraaier) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager (proces-verbaal, proces-verbaalnummer 22.09.00.11.30.JACSMI). 5.4. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder de hiervoor onder (vi) vermelde resultaten van de geuridentificatieproeven in aanmerking te nemen, de aanvrager de persoon is geweest die de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd. 5.5. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich hier niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken. De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen. 6. Beslissing De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 september 2009.