Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7615

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2191 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht op een uitkering ingevolge de WIA. Juistheid medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts heeft op een zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank onder meer overwogen dat één van de geselecteerde functies niet aan appellant kan worden voorgehouden, maar dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 27 april 2007 de signaleringen op het resultaat functiebeoordeling van de overige, uiteindelijk overgebleven functies zijn voorzien van een toereikende en inzichtelijke toelichting. De duiding van een reservefunctie resulteert nog steeds in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.


Uitspraak

08/2191 WIA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 5 maart 2008, 07/1895 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 4 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft R.A.P. Reede, werkzaam bij Stichting WAO/WSW Advies, gevestigd te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 24 juli 2009, waar partijen niet zijn verschenen, zoals tevoren schriftelijk was bericht. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een meer uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met vermelding van het volgende. 1.2. Bij besluit van 19 september 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 26 september 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). 1.3. Bij besluit van 2 mei 2007 heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 19 september 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 2 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Kort samengevat heeft de rechtbank daartoe overwogen dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is om de vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. Ook in de beschikbare rapporten van de bedrijfsarts en de medische informatie uit de behandelend sector, welke door de (bezwaar)verzekeringsarts bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant zijn betrokken, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank onder meer overwogen dat één van de geselecteerde functies niet aan appellant kan worden voorgehouden, maar dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 27 april 2007 de signaleringen op het resultaat functiebeoordeling van de overige, uiteindelijk overgebleven functies zijn voorzien van een toereikende en inzichtelijke toelichting. De duiding van een reservefunctie resulteert nog steeds in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. 3.1. Appellant heeft in hoger beroep volstaan met een verwijzing naar hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden van beroep afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad heeft hieraan niets toe te voegen. 3.2. Uit overweging 3.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden. 4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2009. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) A.E. van Rooij. KR