Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7617

Datum uitspraak2009-09-14
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600119-09 [P]
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met opzet heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven, en ook niet dat hij met opzet heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden wegens mishandeling en vernieling.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/600119-09 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2009 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [1986] te [geboorteplaats] wonende te [woonplaats] raadsvrouwe mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.S. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer Ten aanzien van feit 1 primair: 1. dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] met een mes of een ander scherp voorwerp van het leven te beroven; danwel 2. dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] met een mes of een ander scherp voorwerp zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; Ten aanzien van feit 1 subsidiair: dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld; Ten aanzien van feit 2: dat verdachte met een voorwerp een ruit van het wooncomplex waarin [slachtoffer] woonachtig is heeft ingegooid. 3 De beoordeling van het bewijs 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer] (hierna: aangever) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes (feit 1 primair) en dat hij een ruit heeft ingegooid (feit 2) en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting, dat hij boos was op aangever en hem een lesje wilde leren. Verdachte heeft verklaard dat hij de ruit van het wooncomplex heeft ingegooid en daarna de woning van aangever is binnengestormd. In de woning zag verdachte aangever met iets glimmends in zijn hand staan. Op dat moment heeft hij de aanval gezocht. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van aangever en tevens door de verklaring van getuige [A], die verdachte op die manier de woning heeft zien binnengaan. De officier van justitie gaat daarbij uit van het gegeven dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft immers verklaard dat hij aangever met iets glimmends in zijn handen heeft zien staan. Hij heeft daarop toch de aanval gekozen en daarmee de kans geaccepteerd dat hieruit letsel zou kunnen volgen. Uit de feiten volgt dat verdachte zich ook van deze kans bewust is geweest, aldus de officier van justitie. Feit 2 is door de verdachte ter terechtzitting bekend en behoeft naar de mening van de officier van justitie geen verdere bespreking. 3.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van feit 1 kan komen. De verdediging wijst daarbij op het feit dat door verdachte wordt ontkend dat hij met een mes naar binnen is gegaan. Verdachte stelt dat aangever hem met een mes stond op te wachten. Volgens de raadsvrouwe is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte wilde aangever wel een lesje leren, maar dat maakt nog niet dat zijn opzet gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of, erger, de dood. Dit blijkt eens te meer uit het feit dat verdachte achteraf heeft gezegd dat dit nooit had mogen gebeuren en tevens uit het gegeven dat bij de eerdere confrontaties tussen hen geen wapen aanwezig was. Verdachte had dan ook geen mes hoeven te verwachten bij deze ontmoeting. De raadsvrouwe bepleit ten aanzien van feit 1 primair vrijspraak. Feit 1 subsidiair, de mishandeling, kan volgens de raadsvrouwe bewezen worden verklaard. Met betrekking tot feit 2 is de raadsvrouwe van mening dat ook dit feit bewezen kan worden verklaard, nu verdachte dit feit heeft bekend. 3.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met opzet heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven, en ook niet dat hij met opzet heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte verklaart dat hij de woning van aangever is binnengegaan met de bedoeling hem een lesje te leren door hem een paar klappen en stompen te gaan geven. Volgens verdachte had hij daarbij geen mes bij zich. Hij stelt dat het juist aangever was die met iets glimmends in zijn handen stond op het moment dat hij zijn woonkamer binnendrong. Hij heeft toen de aanval gezocht en aangever een stomp gegeven. Daarna heeft hij de hand met het glimmende voorwerp vastgepakt, om te voorkomen dat hij gestoken zou worden. In de worsteling die volgde is aangever kennelijk met het mes geraakt. Aangever daarentegen stelt dat verdachte zijn woning binnendrong, dat er een worsteling volgde en dat verdachte hem toen gestoken heeft met een scherp voorwerp. Hij ontkent ten stelligste dat hij een mes in zijn handen had op het moment dat verdachte zijn woning binnendrong. Ten aanzien van de vraag wie voorafgaande aan de worsteling een mes bij zich had De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid kan vaststellen wie voorafgaande aan de vechtpartij een mes heeft gepakt. Zij overweegt daartoe het volgende. De getuige [B] heeft zowel ter zitting als tegenover de politie en de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat zij van anderen heeft gehoord dat verdachte die middag al op het voetbalveld heeft geroepen dat hij aangever zou gaan pakken, dat hij na de voetbalwedstrijd een mes uit het huis van een vriend heeft meegenomen en dat hij die middag ook in café De Slok met een mes is gezien. Haar verklaring, die niet op eigen waarneming is gebaseerd maar alleen op horen zeggen, wordt door geen enkel ander bewijsmiddel ondersteunt. Integendeel, de mensen van wie de getuige [B] zegt een en ander gehoord te hebben ontkennen dat zij dit tegen haar hebben gezegd. Daar komt bij dat de getuige zelf al aangeeft dat het verhaal dat verdachte met een mes naar café De Slok is gegaan waarschijnlijk niet juist is. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank de verklaring van de getuige [B] buiten beschouwing laten voor zover het gaat om de vraag of verdachte met een mes naar de woning van aangever is gegaan. Het mes waardoor aangever gewond is geraakt is niet teruggevonden. Nader onderzoek naar de vraag van wie het mes afkomstig is, is dan ook niet mogelijk. In het dossier bevinden zich, buiten de verklaringen van verdachte en aangever, ook geen andere feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid of het verdachte of aangever is geweest die voorafgaande aan de vechtpartij een mes heeft gepakt. In het dossier bevinden zich tot slot ook geen feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen of meer geloof moet worden gehecht aan de verklaring van aangever of aan de verklaring van verdachte. Vaststaat dat beiden al geruime tijd met elkaar in onmin leefden. Vast staat ook dat geen van beiden ooit eerder met een mes is gezien of een mes heeft gebruikt bij eerdere confrontaties. Noch de lezing van verdachte noch de lezing van aangever kan worden weerlegd door andere feiten of omstandigheden uit het dossier. Gelet op het bovenstaande kan de rechtbank niet vaststellen wie voor het begin van de worsteling een mes bij zich had: verdachte of aangever. Omdat de verklaring van verdachte niet met voldoende zekerheid kan worden weerlegd en evenmin kan worden vastgesteld dat deze onbetrouwbaar is, moet de rechtbank bij de beoordeling van deze zaak op dit punt uitgaan van de juistheid van zijn verklaring. Ten aanzien van de vraag of verdachte aangever met een mes heeft gestoken. Verdachte stelt dat aangever tijdens de worsteling per ongeluk door het mes geraakt is, aangever stelt dat verdachte hem bewust heeft gestoken. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. De getuige [B] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte haar duidelijk had gemaakt dat hij aangever had gestoken. Tegenover de rechter-commissaris heeft zij vervolgens verklaard dat zij dit nooit heeft gezegd. Verdachte zou tegen haar slechts hebben gezegd dat aangever tijdens een worsteling was gestoken. Op zitting heeft zij vervolgens weer verklaard dat verdachte tegen haar had gezegd dat hij aangever had gestoken. Vervolgens is duidelijk geworden dat de getuige geen verschil ziet in betekenis tussen de bewoordingen “aangever is tijdens een worsteling gestoken” en “verdachte heeft aangever tijdens een worsteling gestoken”. Zoals de getuige het ter zitting verwoordde: “er waren maar twee personen aanwezig bij de worsteling, en als aangever gestoken is moet dit dus wel door verdachte zijn gebeurd”. De getuige kon zich ter zitting niet meer herinneren wat verdachte kort na de worsteling precies tegen haar heeft gezegd. Nu verdachte voorts tegenover de politie heeft verklaard dat verdachte niet letterlijk tegen haar heeft gezegd dat hij aangever had gestoken met een mes, valt niet uit te sluiten dat verdachte, zoals hij verklaard, tegen de getuige heeft gezegd dat aangever tijdens de worsteling is gestoken door het mes. Mogelijk heeft de getuige daaruit zelf de conclusie heeft getrokken dat verdachte dus degene is geweest die heeft gestoken. De rechtbank zal dit onderdeel van haar verklaring daarom niet gebruiken voor het bewijs. In het dossier bevinden zich, buiten de verklaringen van verdachte en aangever, geen andere feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte aangever bewust heeft gestoken dan wel dat aangever tijdens de worsteling per ongeluk is geraakt. De aard van de verwonding biedt daaromtrent ook geen uitsluitsel. In het dossier bevinden zich tot slot ook geen feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen of meer geloof moet worden gehecht aan de verklaring van aangever of aan de verklaring van verdachte. Noch de lezing van verdachte noch de lezing van aangever kan worden weerlegd door andere feiten of omstandigheden uit het dossier. Omdat de verklaring van verdachte niet met voldoende zekerheid kan worden weerlegd en evenmin kan worden vastgesteld dat deze onbetrouwbaar is, moet de rechtbank bij de beoordeling van deze zaak op dit punt uitgaan van de juistheid van zijn verklaring. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat aangever tijdens de worsteling per ongeluk geraakt is door het mes. Geen voorwaardelijk opzet De officier van justitie heeft ter zitting betoogd dat ook indien de verklaring van verdachte gevolgd zou moeten worden, er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals de dood of zwaar lichamelijk letsel- is aanwezig indien iemand zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De rechtbank overweegt allereerst dat niet gezegd kan worden dat er een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel bestaat indien iemand de confrontatie aangaat met een persoon die een mes in zijn hand vasthoudt. Omstandigheden die dat in dit geval anders zouden maken zijn niet gebleken. Zelfs als geoordeeld zou moeten worden dat er wel een aanmerkelijke kans bestond op de dood of op zwaar lichamelijk letsel, kan niet worden geoordeeld dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft verklaard dat hij wilde voorkomen dat hijzelf zou worden gestoken. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte daarbij de kans op de koop toe heeft genomen dat aangever hierbij zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit zou immers betekenen dat verdachte ook bewust het risico heeft genomen dat hij zelf hierdoor zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarvan is niets gebleken. Niet geoordeeld kan worden dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht waren op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Mogelijk zou gezegd kunnen worden dat verdachte met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar dat is onvoldoende om voorwaardelijk opzet aan te nemen. De rechtbank zal verdachte van feit 1 primair vrijspreken. De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld en een ruit heeft ingegooid in het wooncomplex waar [slachtoffer] woont. De rechtbank baseert haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte zoals hij deze heeft afgelegd ter terechtzitting. Verdachte heeft verklaard dat hij het raam bij [slachtoffer] heeft ingegooid omdat hij die bedreigingen van [slachtoffer] jegens zijn moeder zat was. Omdat [slachtoffer] stond te gebaren, is hij vervolgens naar boven gegaan om hem een lesje te leren. In haar oordeel betrekt de rechtbank ook de verklaring zoals verdachte die heeft afgelegd bij de politie , waar hij heeft verklaard dat hij al langere tijd ruzie heeft met [slachtoffer] en dat hij die dag naar boven is gestormd en vervolgens de deur van de woonkamer van [slachtoffer] heeft ingetrapt. Daar zijn ze in gevecht geraakt en hebben flink gerold en gevochten. Deze verklaring wordt ondersteund door de aangifte van [slachtoffer] . 3.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat (1.Subsidiair) hij op 31 januari 2009 te Bunschoten-Spakenburg, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] heeft geslagen en geduwd en getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden; (2.) hij op 31 januari 2009 te Bunschoten-Spakenburg, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een fles of een steen door voornoemde ruit te gooien; De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 4 De strafbaarheid 4.1 De strafbaarheid van de feiten Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van feit 1 subsidiair: mishandeling Ten aanzien van feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen; 4.2 De strafbaarheid van verdachte Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 5 De strafoplegging 5.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, onder aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland. Ook acht zij de vordering van de benadeelde partij voor gedeeltelijke toewijzing vatbaar, te weten: € 1.000,=, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. 5.2. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouwe heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 primair. Subsidiair heeft zij verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij zou graag hulp en steun willen van de Stichting Intro om zijn leven op orde te houden. Verdachte heeft zeven maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht en dat is te lang voor de feiten die bewezen kunnen worden verklaard, aldus de raadsvrouwe. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouwe verzocht deze af te wijzen, nu deze als niet eenvoudig kan worden beschouwd. 5.3. Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Verdachte heeft die dag uit woede een raam ingegooid bij [slachtoffer]. De periode hieraan voorafgaand speelde op bij verdachte en hij heeft [slachtoffer] een lesje willen leren door hem een paar stompen in zijn gezicht te geven. Via het ontstane gat in de ruit is hij het complex binnengegaan. Hij heeft vervolgens een kamerdeur van de woning waarin die [slachtoffer] zich bevond open getrapt en is de kamer in gerend. De mannen zijn toen in gevecht geraakt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de woning van [slachtoffer] is binnengegaan om met hem te vechten. Mensen dienen zich veilig te voelen in het eigen huis. Verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat een dader-slachtoffergesprek heeft plaatsgevonden en dat dit gesprek voor beide partijen bevredigend is verlopen. De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling en vernieling. Nu de rechtbank slechts bewezen acht mishandeling en vernieling, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden, waarin verdachte een ruit van de woning van aangever heeft ingeslagen, de woning is binnengegaan met de bedoeling om aangever een lesje te leren, aangever ook daadwerkelijk heeft aangevallen toen hij hem aantrof en aangever vervolgens nog achtervolgt heeft nadat hij zag dat deze gewond was geraakt en de woning uitgevlucht was, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur op zijn plaats. 6 De benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.360,94 voor feit 1. Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit een gedeelte van de schade zou zijn ontstaan. Voor zover de schade ziet op feit 1 primair zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank is van oordeel dat een gedeelte van de gevorderde immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit (1 subsidiair) en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dit deel is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,=. Met betrekking tot dit toegekende deel zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. De benadeelde partij heeft ter zitting verklaard dat hij vier dagen na de worsteling weer thuis is gekomen, en dat hij toen vanaf de drempel van zijn kamer zag dat zijn hele inboedel kapot was. Desgevraagd heeft hij daaraan toegevoegd dat hij niet onderzocht heeft of bijvoorbeeld zijn televisie daadwerkelijk kapot was of alleen maar op de grond lag. Van zaken waarvan niet onmiddellijk duidelijk is hoe ze door de worsteling kapot zouden kunnen zijn gegaan, zoals bijvoorbeeld de spellen voor zijn play-station, kon verdachte desgevraagd ook niet aangeven waaruit de schade bestond. Verdachte stelt dat hij zonder zijn spullen nader te onderzoeken opdracht heeft gegeven aan een derde om zijn gehele inboedel af te voeren. De rechtbank overweegt dat uit de foto's die de politie vrijwel direct na de vechtpartij in de woning heeft gemaakt, niet kan worden afgeleid dat de gehele inboedel is vernield. Als er nadien nog vernielingen hebben plaatsgevonden, komen deze in ieder geval niet voor rekening van verdachte. Los daarvan heeft de benadeelde partij kennelijk geen nader onderzoek ingesteld naar de vraag of zijn gehele inboedel daadwerkelijk beschadigd en onbruikbaar geworden was, of dat goederen zoals bijvoorbeeld zijn televisie alleen maar omgestoten waren. De rechtbank acht de vordering voor het overige dan ook niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom tevens voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. 7. Het beslag 7.1 De bewaring ten behoeve van de rechthebbende De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt. 8. De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9. De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit; Bewezenverklaring - verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: feit 1 subsidiair: mishandeling feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; Beslag - gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mes; Benadeelde partij - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 250,=, ter zake van immateriële schade; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, € 250,= te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van C. Lith-van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 september 2009. Mr. Kruijff-Bronsing is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.