Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7624

Datum uitspraak2009-09-11
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4013 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering onder de overweging dat de mate van betrokkenes arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Met de door het Uwv per 22 februari 2007 ook erkende verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante, derhalve ruim ná de thans in geding zijnde datum, kan in dit geding geen rekening worden gehouden. Dit zou anders kunnen zijn indien die verslechtering - achteraf - een ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellante ten tijde van de datum in geding. Hiervan is de Raad uit de beschikbare gegevens evenwel niet gebleken. Geen sprake van onderschatting van haar medische toestand.


Uitspraak

08/4013 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 13 juni 2008, 06/787 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 11 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R.A. Oliemans, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Voor appellante is verschenen haar advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 24 februari 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 24 april 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. 2. De rechtbank heeft ongegrond verklaard het namens appellante ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 19 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit), waarbij het Uwv het besluit van 24 februari 2006 heeft gehandhaafd. 3. Van die uitspraak is appellante in hoger beroep gekomen. Zij is van oordeel dat de rechtbank haar medische toestand heeft onderschat en ten onrechte minder waarde heeft gehecht aan de standpunten van de behandelend sector, de fysio-/manueel therapeut J.G.H. Tuerlings en de reumatoloog P.B.J. de Sonnaville. Vervolgens heeft zij ook nog informatie van de haar behandelend psychiater P. Michielsen overgelegd. 4.1. De Raad stelt vast dat hetgeen appellante in hoger beroep met betrekking tot haar fysieke toestand heeft aangevoerd in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg geen nieuwe gezichtspunten bevat. De Raad komt te dien aanzien niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. 4.2. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Wat betreft het door de psychiater Michielsen geschetste beeld van appellantes psychi(atri)sche toestand schaart de Raad zich achter de daarop door de bezwaarverzekeringsarts T.J.A. Boel in zijn rapport van 15 april 2009 gegeven reactie. 4.3. Met de door het Uwv per 22 februari 2007 ook erkende verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante, derhalve ruim ná de thans in geding zijnde datum, kan in dit geding geen rekening worden gehouden. Dit zou anders kunnen zijn indien die verslechtering - achteraf - een ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellante ten tijde van de datum in geding. Hiervan is de Raad uit de beschikbare gegevens evenwel niet gebleken. Boel heeft beargumenteerd aangegeven waarom hij van oordeel is dat de psychische klachten rond de in geding zijnde datum (nog) niet bestonden, of in elk geval in onvoldoende mate aanwezig waren om aanleiding te geven beperkingen in het functioneren aan te nemen. Voorts heeft hij aangegeven dat de door deze psychiater gestelde diagnose ‘ongedifferentieerde somatoforme stoornis’ ligt in de lijn en het klachtenbeeld van appellante van de eerder gestelde diagnose fibromyalgie. 5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2009. (get.) R.C. Stam. (get.) J.M. Tason Avila. TM