Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7649

Datum uitspraak2009-09-15
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/700112-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Almelo acht een verdachte schuldig aan moord en veroordeelt hem tot 8 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging. Verdachte heeft op 9 maart 2009 te Almelo het slachtoffer in diens huis door middel van 35 messteken om het leven gebracht. Het verweer van de raadsvrouw dat haar cliënt zijn recht op een fair trial en op equality of arms niet bij het begin van zijn eerste ondervraging geldend heeft kunnen maken, omdat hem geen advocaat was toegewezen en hem voorafgaand aan dat verhoor niet duidelijk is gemaakt dat hij een advocaat kon raadplegen, is door de rechtbank verworpen.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector strafrecht Parketnummer: 08/700112-09 Datum vonnis: 15 september 2009 Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen: [Verdachte], geboren op [1967] in [geboorteplaats], wonende in [woonplaats], nu verblijvende in het huis van bewaring te Almelo. 1. Het onderzoek op de terechtzitting Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juni 2009 en 1 september 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A.P.J.J. Lousberg en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. P.M. Breukink, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht. 2. De tenlastelegging De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op of omstreeks 9 maart 2009 al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] met een mes heeft doodgestoken. Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat: hij in of omstreeks de periode van 09 maart 2009 tot en met 11 maart 2009, althans in of omstreeks de eerste helft van de maand maart 2009, in de gemeente Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voornoemd [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of (een) puntig(e) voorwerp(en) in het hoofd, en/of in de hals(streek), en/of in de wang, en/of in de buik, en/of in de rug, en/althans (elders) in het lichaam gestoken en/of gesneden en/of geprikt, tengevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden; 3. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het in de eerste plaats tenlastgelegde feit, te weten moord, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en dat hij ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De officier is van mening dat er geen sprake is van medeplegen nu niet is gebleken dat een ander persoon betrokken is geweest bij het plegen van het feit. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat de rechtbank de teruggave dan wel de bewaring zal gelasten van goederen die in beslag zijn genomen. 4. De voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 5. De beoordeling van het bewijs 5.1 De vaststaande feiten De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen Op 11 maart 2009 [bedoeld is 9 maart 2009] heeft verdachte in de gemeente Almelo [slachtoffer] van het leven beroofd. Verdachte heeft voornoemd [slachtoffer] meermalen achtereenvolgens met twee messen in het hoofd, in de hals(streek), in de wang, in de buik, in de rug en elders in het lichaam gestoken, gesneden en geprikt, tengevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden. 5.2. De bewijsoverwegingen van de rechtbank De standpunten van de verdediging en de officier van justitie over bewijsuitsluiting Onder verwijzing naar de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken Salduz vs Turkije van 27 november 2008 en Panovits vs Cyprus van 11 december 2008 en het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009 (LJN BH3081) heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaring van verdachte, die is afgelegd tijdens zijn verhoor op 11 maart 2009 te 17.20 uur en is opgenomen in het proces-verbaal van politie (pagina 362 e.v.), van het bewijs dient te worden uitgesloten. Volgens de raadsvrouw heeft haar cliënt zijn recht op een fair trial en op equality of arms niet bij het begin van zijn eerste ondervraging geldend kunnen maken, omdat hem geen advocaat was toegewezen en hem voorafgaand aan dat verhoor niet duidelijk is gemaakt dat hij een advocaat kon raadplegen. De raadsvrouw heeft de rechtbank in dit verband ook nog in overweging gegeven om de videoregistratie van het hiervoor genoemde verhoor te bekijken. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar niet is gewezen op het feit dat hij voorafgaand aan het eerste verhoor bij de politie een advocaat kon raadplegen, maar dat daarmee nog niet in strijd is gehandeld met art. 6 van het EVRM. Immers heeft verdachte zich vrijwillig gemeld bij de politie. Hij heeft in vrijheid zijn verklaring kunnen afleggen. Daarbij is verdachte meermalen uitdrukkelijk gewezen op zijn recht om niets te verklaren. Derhalve is er geen reden voor bewijsuitsluiting van de eerste verklaring van verdachte die hij bij de politie heeft afgelegd, aldus de officier van justitie. De overwegingen van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer ten aanzien van art. 6 EVRM niet slaagt. De rechtbank constateert dat ten tijde van het eerste verhoor van verdachte op 11 maart 2009 de Hoge Raad zich nog niet over deze kwestie had uitgelaten en dat de verhorende verbalisanten dus niet wisten dat zij verdachte op zijn rechten hadden behoren te wijzen. Voorts overweegt de rechtbank dat de verdachte een volwassen Nederlandse man is die zich kennelijk goed bewust was van zijn situatie. Verdachte heeft zich anderhalve dag nadat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht zelf gemeld bij de politie . Hij was toen in het bezit van het adres en telefoonnummer van zijn raadsvrouw Hoewel hij dus alle tijd en mogelijkheden daarvoor had, heeft verdachte het kennelijk niet nodig gevonden om zich tot haar te wenden voordat hij zich meldde op het politiebureau en heeft hij tijdens het eerste verhoor door de politie niet gezegd dat hij eerst met zijn raadsvrouw wilde overleggen. Bij alle verhoren die na zijn aanhouding hebben plaatsgevonden is hem de cautie gegeven en er is op geen enkele wijze gebleken dat hij niet in vrijheid zou hebben verklaard, noch dat de politie op enigerlei wijze bijstand door een advocaat heeft belemmerd. Daar komt nog bij dat verdachte in latere verhoren zijn eerste verklaring niet heeft gewijzigd. Ook tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte zijn eerste verklaring bij de politie, op een expliciete vraag van de voorzitter, niet herroepen, maar zelfs bevestigd. De conclusie luidt dat verdachtes recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM niet is geschonden en dat de door verdachte bij de politie afgelegde eerste verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen redenen om de videoregistratie van het eerste verhoor te bekijken. Verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De standpunten van de verdediging en de officier van justitie over de voorbedachte raad De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat verdachte geen vooropgezet plan heeft gehad om [slachtoffer] te doden, maar dat hij in een opwelling van woede heeft gehandeld. Van kalm beraad en rustig overleg is geen sprake geweest en dus kan verdachte wegens doodslag, maar niet wegens moord worden veroordeeld. De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte heeft verklaard dat hij in de woonkamer zat en dat het slachtoffer hem langdurig kleineerde waardoor hij geïrriteerd en zeer boos werd. Verdachte besloot dit kleineren te stoppen door zijn mes te pakken en [slachtoffer] met dit mes te steken, terwijl verdachte ook de mogelijkheid had om de woning van [slachtoffer] te verlaten. De officier stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte verschillende momenten moet hebben gehad zijn daad te overdenken nu hij het slachtoffer 35 steken heeft toegebracht en hij na het afbreken van het eerste mes naar de keuken is gelopen, een ander mes heeft gepakt en naar het slachtoffer terug is gelopen om hem nogmaals een aantal malen te steken. De overwegingen van de rechtbank De rechtbank stelt vast dat, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad , voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat komt vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte heeft gehandeld, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat hij niet heeft gehandeld in een opwelling, maar tijd en gelegenheid heeft gehad om zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn handelingen. Verdachte heeft in dit verband verklaard -zakelijk weergegeven- dat hij, nadat het slachtoffer hem langdurig had gekleineerd, zo boos werd dat hij zijn mes heeft gepakt en op het slachtoffer heeft ingestoken en gesneden, dat het mes op de schedel van het slachtoffer afbrak, dat het slachtoffer toen nog niet dood was,dat verdachte vervolgens naar de keuken is gelopen om een ander, groter mes te pakken om het karwei af te maken Aldus heeft verdachte tijd gehad zich te beraden over de betekenis en de mogelijke gevolgen van zijn voorgenomen besluit en zich daarvan rekenschap te geven. Ook was verdachtes geestestoestand niet zodanig dat hij tot geen enkele oordeelsvorming in staat was, nu hij blijkens door de psychiater Hummelen en de psycholoog De Ruiter ingestelde onderzoeken naar de geestvermogens, de ongeoorloofdheid van het hem ten laste gelegde feit heeft kunnen inzien. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van voorbedachte raad. 5.3 De conclusie De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het in de eerste plaats tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 9 maart 2009, in de gemeente Almelo, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg voornoemde [slachtoffer] meermalen met messen in het hoofd en in de hals(streek) en in de wang en in de buik en in de rug en elders in het lichaam gestoken en gesneden en geprikt, tengevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden. De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. 6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 289 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op: het misdrijf: “moord”. 7. De strafbaarheid van de verdachte Er zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Bij de mate waarin het bewezenverklaarde feit aan verdachte kan worden toegerekend heeft de rechtbank de over verdachte uitgebrachte rapporten betrokken, waaruit blijkt dat de hierna te noemen deskundigen verdachte voor het bewezenverklaarde feit verminderd toerekeningsvatbaar achten. 8. De op te leggen straf en maatregel 8.1 De gronden voor de straf en maatregel Zoals hierboven vermeld heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De raadsvrouw is van mening dat een behandeling van verdachte op zich geïndiceerd is maar zij heeft verzocht om de zaak aan te houden zodat zij aan de deskundigen nog de volgende – hierna zakelijk weergegeven - vragen kan stellen: wat is de dringendheid van de geadviseerde tbs met dwangverpleging? is het tijdsverloop van invloed op de eventuele resultaten van de dwangverpleging? is in concreto het aanvangstijdstip van de eventuele dwangverpleging mede-bepalend voor de kans van slagen van de behandeling van verdachte? De deskundigen prof dr. C. de Ruiter, klinisch en forensisch psycholoog, en dr. J.W. van Hummelen, psychiater, rapporteren op respectievelijk 27 en 29 augustus 2009 als volgt over verdachte: “Ten tijde van het gepleegde feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met antisociale en ontwijkende trekken en een ziekelijke stoornis in de vorm van afhankelijkheid van verschillende middelen en sedativummisbruik. Voor het tenlastegelegde, indien bewezen, is verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. De alcoholafhankelijkheid en het overige middelengebruik hangen sterk samen met de kans op recidive van gewelddadig gedrag. Daarnaast zijn ook de impulsiviteit, de doelloosheid (leegte) en de snelle krenkbaarheid risicofactoren. Het is belangrijk dat betrokkene langdurig behandeld wordt binnen een sterk gestructureerde setting waarin ook meer begeleiding plaats kan vinden. Indien dit niet zou gebeuren is er een groot gevaar op herhaling van een geweldsdelict.” De deskundigen Hummelen en De Ruiter concluderen dat zowel de intensiteit als de tijdsduur van de behandeling en begeleiding binnen een ander juridisch kader dan een TBS met dwangverpleging niet mogelijk is om verdachtes problematiek en stoornissen afdoende te beïnvloeden Beide deskundigen adviseren daarom een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank deelt de conclusie en het advies van deze deskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Aan de daartoe gestelde voorwaarden zoals genoemd in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht wordt voldaan. De rechtbank is van oordeel dat naast deze maatregel aan verdachte een vrijheidstraf moet worden opgelegd. Verdachte heeft op 9 maart 2009 opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] in zijn eigen woning op brute wijze van het leven beroofd. Hij heeft het weerloze slachtoffer, verrast en vervolgens op lafhartige wijze vele malen (35 maal) met twee messen in de hals, in het hoofd, in de buik en in de rug gestoken, aan welke verwondingen het slachtoffer vervolgens is bezweken. Verdachte heeft zijn slachtoffer achtergelaten en heeft nagelaten (al dan niet anoniem) het misdrijf te melden. Daardoor kon het gebeuren dat nabestaanden het slachtoffer hebben gevonden in zijn woning, hetgeen een traumatische ervaring voor die personen is geweest. Door deze moord heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven. Bovendien heeft de dood van het slachtoffer hevige beroering en opschudding teweeggebracht , niet alleen in de kringen van personen waarin het slachtoffer verkeerde, maar ook daarbuiten, waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat naast de gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. Die factoren geven aanleiding tot matiging van de op te leggen gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren passend en geboden. In het bijzonder gelet op de duur van de gevangenisstraf die wordt opgelegd behoeven de vragen die de raadsvrouwe nog aan de deskundigen wenst te stellen, niet te worden beantwoord. Immers: - een andere strafmodaliteit of een andere vorm van behandeling, zoals wellicht door de raadsvrouwe wordt voorgestaan, kan niet worden opgelegd nu de voornoemde deskundigen expliciet hebben aangegeven in hun rapportages dat, gelet op de intensiteit en de tijdsduur die de behandeling en begeleiding van verdachte zullen vergen, een ander juridisch kader dan een TBS met dwangverpleging niet mogelijk is. - kan de behandeling van verdachte eerst starten nadat hij een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf heeft uitgezeten. Het – vanuit gedragskundig oogpunt mogelijk bestaande - belang van een zo vroeg mogelijke aanvang van de dwangverpleging doet daaraan niet af, nu zoals hiervoor overwogen een aanzienlijke gevangenisstraf naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk is. De rechtbank zal daarom het verzoek om aanhouding afwijzen. 9. De toegepaste wettelijke voorschriften De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 37 en 37b Sr. 10. De beslissing De rechtbank: aanhouding - wijst het verzoek om aanhouding af. vrijspraak/bewezenverklaring - verklaart bewezen, dat verdachte het in de eerste plaats tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven; - verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij; strafbaarheid - verklaart het bewezenverklaarde strafbaar; - verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: “Moord” - verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde; straf - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht (8) jaren; - bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; maatregel - gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld; - beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd; beslag - gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen genummerd 3,4,18,19 en 22 op de lijst inbeslagname aan verdachte; - gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen genummerd 8 tot en met 12 op de lijst inbeslagname aan [persoon 1]; - gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen genummerd 14 en 15 op de lijst inbeslagname aan [persoon 2]; - verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 6, 7, 13 en 16 op de lijst inbeslagname; - verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 op de lijst inbeslagname. Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. D. Veurink en mr. N.R.Visser, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2009.