Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7651

Datum uitspraak2009-09-10
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersH-78/09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betreft vordering van het O.M. ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen geld. Het Hof acht aannemelijk dat het enkel door veroordeelde genoten voordeel zou zijn NAF 61.750,72. Het bedrag wat zijn vriendin zou hebben witgewassen wordt veroordeelde niet toegerekend omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat hij er voordeel van heeft genoten. Het draagkrachtverweer wordt gepasseerd, hij heeft volgens het Hof voldoende verdiencapaciteit.


Uitspraak

Zaaknummer: H-78/09 Parketnummer/Zaaknummer: 900-097/06 Uitspraak: 10 september 2009 Tegenspraak GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA U I T S P R A A K in hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Curaçao van 3 april 2009, op de vordering van de officier van justitie op Curaçao om aan de veroordeelde: [verdachte], geboren op [datum] 1972 te Curaçao, thans gedetineerd in de Bon Futuro gevangenis, de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van NAF 118.555,90 (blijkens de schriftelijke ontnemingsvordering) of NAF 29.000,- (blijkens het hiervoor genoemde vonnis) of NAF 61.750,72 (blijkens het proces-verbaal van de zitting van 27 februari 2009) ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, dat hij heeft verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld en/of soortgelijke feiten en/of feiten waardoor hij op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan hebben verkregen. 1. Procesgang en onderzoek van de zaak 1.1. De vordering is behandeld ter terechtzitting van het Gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Curaçao (hierna het Gerecht) van 5 december 2008, 18 februari 2009 en 27 februari 2009, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen. Blijkens bovenstaande is het niet duidelijk welk bedrag de officier van justitie ter zitting heeft gevorderd dat de veroordeelde ter zake van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan het Land dient te betalen. 1.2. Bij uitspraak van het Gerecht van 3 april 2009 is het bedrag, waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op NAF 110.987,90 en is veroordeelde de verplichting opgelegd om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dit bedrag aan het Land te voldoen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 maanden hechtenis. 1.3. De veroordeelde is tijdig van die uitspraak in hoger beroep gekomen. De zaak is behandeld op de terechtzitting in hoger beroep van 20 augustus 2009 op Curaçao. Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. S. Bhulai, naar voren is gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof de uitspraak van het Gerecht zal vernietigen en, opnieuw rechtdoend, het te ontnemen bedrag zal vaststellen op NAF. 43.694, bij niet betaling te vervangen door vijf maanden hechtenis. De veroordeelde heeft het Hof verzocht het te ontnemen bedrag op nihil te stellen. 1.4. Het Hof heeft tevens kennis genomen van de stukken van het ontnemingsdossier betreffende de veroordeelde, waaronder het ambtsedig proces-verbaal Mutatie no KPC/BFO/SFO/2006/01 met bijlagen, op 16 april 2008 gesloten en ondertekend door [M.B.], brigadier van politie bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, Eiland Curaçao, dienstdoend aan het Bureau Financiële Onderzoeken (hierna het rapport), en van het strafdossier van de veroordeelde. 2. De uitspraak waarvan beroep De uitspraak waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt. 3. Beoordeling van de vordering 3.1 Bij vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 juli 2007 is de veroordeelde onherroepelijk veroordeeld ter zake van - samengevat en voor zover hier relevant- (a) medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 lid 1 onder A en B van de Opiumlandsverordening 1960, meermalen gepleegd in de periode van 1 november 2005 tot en met 28 januari 2006, en (b) medeplegen van opzettelijk witwassen van geld, meermalen gepleegd in de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 januari 2008. 3.2. In het hiervoor onder 1.4 genoemde rapport wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde samen met zijn vriendin [D.C.] zou hebben genoten uit de ten laste gelegde feiten op basis van de aangiftes en de verklaringen van de betrokkenen berekend op minimaal NAF 118.555,90. Het Hof begrijpt uit de berekeningen dat het enkel door veroordeelde genoten voordeel zou zijn NAF 61.750,72. 3.3. Het Hof acht aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel uit de bewezenverklaarde feiten als hiervoor vermeld heeft genoten. Deze aannemelijkheid wordt afgeleid uit het ontnemingsrapport en de daarin besproken verklaringen, waaronder de verklaringen van de veroordeelde zelf. Ten aanzien van de hoogte van het verkregen wederrechtelijk voordeel overweegt het Hof als volgt. Met de bewezenverklaring, met name van hetgeen hiervoor onder (b) is vermeld, staat vast dat de veroordeelde opzettelijk drie maal in totaal NAF 5.790,03 vanuit Nederland naar Curaçao heeft verzonden, dat hij opzettelijk veertien maal in totaal NAF 36.399,97 op Curaçao heeft ontvangen en dat hij opzettelijk vier maal op Curaçao Euros heeft gewisseld in Antilliaanse guldens voor een totaal bedrag van NAF 19.560,72 en aldus heeft witgewassen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit geen netto bedragen zijn, verkregen uit misdrijven, zodat er geen plaats is om van deze bedragen nog kosten af te trekken. De veroordeelde heeft kort gezegd geen enkele legale bron vermeld waaruit dit geld afkomstig kan zijn, hetgeen wordt ondersteund door een verklaring van de Inspectie der Belastingen Curaçao inhoudende dat hij, de Inspecteur, geen informatie bezit omtrent inkomsten van de veroordeelde (bijlage 12 bij het proces verbaal KPC/BFO/OS/2006/01). Zijn stelling dat hij dit geld op een kleine beloning na, aan een derde zou hebben afgegeven, is niet aannemelijk geworden. De veroordeelde heeft ter zitting verklaard geen redenen te zien waarom de, kort gezegd, witwashandelingen van zijn vriendin [D.C.] door het Gerecht aan hem zijn toegerekend, in die zin dat hij ook de bedragen die zij zou hebben witgewassen dient te betalen. De procureur-generaal heeft ter zitting verklaard dat hij op grond van het, kort gezegd, individualiteitsbeginsel evenmin vermag in te zien waarom de veroordeelde ook ontnomen zou moeten worden hetgeen [D.C.] voornoemd zou hebben witgewassen. Het Hof deelt deze meningen, alleen al omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de veroordeelde van dit door [D.C.] witgewassen geld, voordeel heeft genoten. 3.4. Het Hof grondt zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen ingeval beroep in cassatie wordt ingesteld in een aan deze uitspraak te hechten bijlage worden opgenomen. 3.5. Het Hof is niet gebleken van omstandigheden die ertoe moeten leiden dat de verplichting tot betaling op een lager bedrag wordt gesteld dan het bedrag van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft de veroordeelde in elk geval NAF. 61.750,72 in bezit gehad. Alleen al omdat geen enkel inzicht is gegeven in wat er met dit geld is geschied, is het verweer van de veroordeelde dat hij geen geld bezit, niet aannemelijk geworden. Bovendien is voldoende aannemelijk dat de veroordeelde, eenmaal uit detentie ontslagen, voldoende verdiencapaciteit heeft. Zijn draagkrachtverweer wordt daarom gepasseerd. 4. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 27a en 38e Sr. RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP Het Hof: vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 3 april 2009 en doet opnieuw recht; stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op NAF. 61.750,72; legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van NAF. 61.750,72 aan het Land ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel; bepaalt dat bij gebreke van betaling of verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van ELF (11) maanden; wijst af het meer of anders gevorderde. Deze uitspraak is gedaan door mrs. J.R. Sijmonsma, H.L. Wattel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 10 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.