Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7659

Datum uitspraak2009-09-15
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersAWB 08/3225 BELEI-T1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om schadevergoeding in verband met de aanleg van de HSL-Zuid/A16/A4. Geen aanleiding om te twijfelen aan verweerders vaststelling dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A) op de gevel van eisers woning. Dit betekent dat ook bij de geluidsbelasting in de woning het maximum van 37 dB(A) niet zal worden overschreden. Geen noodzaak in het (afzonderlijk) vergoeden van de kosten van door eiser gewenste geluidsisolerende maatregelen. Het advies van de Schadecommissie voldoet aan de eis dat inzicht wordt verschaft in de gedachtegang. Deze is voldoende controleerbaar. Verweerder mocht van de juistheid van dit advies uitgaan. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/3225 BELEI-T1 Uitspraak in het geding tussen [naam], wonende te [woonplaats], eiser, en het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, gevestigd te Rotterdam, verweerder, gemachtigde mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft verweerder aan eiser, in overeenstemming met het advies van de schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 (hierna: de Schadecommissie) van 4 oktober 2007, een schadevergoeding toegekend van € 4.500,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2005, vanwege de waardevermindering van zijn woning [straatnaam] te [woonplaats], als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid. Tegen dit (primaire) besluit heeft eiser bij brief van 10 december 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 juli 2008 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Bezwarencommissie Noord van 20 februari 2008, het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 10 augustus 2008 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 25 september 2008 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 8 juni 2009 heeft eiser zijn beroepsgronden nader onderbouwd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2009. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. M.J. Heule. 2 Overwegingen 2.1 Wettelijk kader Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A16 en de A4, hebben de minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Gemeenschappelijke regeling kan op grond van de regeling slechts schadevergoeding op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, toegekend worden als de schade een gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, en deze schade redelijkerwijs niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling is het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur) bij uitsluiting bevoegd, welke bevoegdheid door de raden van de deelnemers aan het schap is overgedragen, ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), doch uitsluitend voor zover deze schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoerings-handelingen. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Gemeenschappelijke regeling is het algemeen bestuur bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op basis van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) welke bevoegdheid door de minister van Verkeer en Waterstaat is overgedragen, doch uitsluitend voorzover deze schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen. Ingevolge artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling is op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 de door het algemeen bestuur vast te stellen nadeelcompensatieverordening van toepassing. Het algemeen bestuur heeft ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling op 6 april 1998 de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Verordening) vastgesteld. In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat het algemeen bestuur, op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, schadevergoeding toekent als de schade het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld. 2.2 Feiten en omstandigheden Op 15 april 1998 is door de minister van Verkeer en Waterstaat het tracébesluit vastgesteld. Voor zover te dezen relevant is dit tracébesluit op 6 september 1999 onherroepelijk geworden. Eiser stelt in het verzoek om schadevergoeding van 12 september 2005 ten gevolge van de aanleg van de HSL-Zuid schade te hebben geleden dan wel te zullen lijden in de vorm van waardevermindering van zijn woning. De kortste afstand van het hart van het tracé tot de woning bedraagt ca. 280 meter respectievelijk 255 meter tot de zijkant van het HSL-tracé. De Schadecommissie concludeert in haar rapport van 4 oktober 2007 dat met de aanleg van het HSL-traject in ruimtelijk opzicht inbreuk wordt gemaakt op het overwegend agrarische en landelijke karakter van het gebied tussen de woonbebouwing van Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek en dat het gebruik van het tracé met name geluidhinder voor de omgeving met zich zal meebrengen. De Schadecommissie wijst er verder op dat door de projectorganisatie de geluidssituatie van het object is vastgesteld, zowel in de situatie zonder aanleg van de HSL-Zuid, als in de situatie na aanleg en ingebruikname van de HSL-Zuid. Voor de berekening van de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege spoor en weg samen is daarbij gerekend met de zogenaamde milieukwaliteitsmaat (MKM). Voor het onderhavige object bedraagt deze voor dan wel zonder de aanleg van de HSL-Zuid 44 MKM en na de aanleg en ingebruikneming van de HSL-Zuid 50 MKM. Gelet hierop komt de Schadecommissie tot de conclusie dat sprake is van een matige verslechtering van de geluidssituatie ten opzichte van de geluidssituatie zonder de aanleg van de HSL-Zuid, waaruit een waardevermindering van het object voortvloeit. Daarbij heeft de Schadecommissie, met inachtneming van eisers ingebrachte bedenkingen waardoor de waarde van eisers object onmiddellijk voor de peildatum nader is vastgesteld op € 170.000,=, de waardevermindering en de aan eiser toe te kennen schadevergoeding naar de omstandigheden per peildatum getaxeerd op € 4.500,=. 2.3 Standpunten van partijen 2.3.1 Standpunt van verweerder Verweerder stelt zich op het standpunt dat, aangezien het geluidsniveau op de gevel van eisers woning bij het in gebruik nemen van de HSL niet meer dan 50 dB(A) zal bedragen, de binnennorm van 37 dB(A) zeker gehaald gaat worden. Indien eiser het niet eens is met de toegestane hogere waarde van 57 dB(A) had hij naar de mening van verweerder tegen het tracébesluit beroep moeten instellen. Verweerder stelt daarnaast dat hij, gelet op het feit dat aan de advisering van de Schadecommissie geen bezwaren kleven en de taxatie gestoeld is op kennis en ervaring, in redelijkheid van het advies heeft mogen uitgaan. Bovendien stelt verweerder dat eiser niet is gekomen met een rapport van een naastgelegen woning om een eventuele inconsequentie/onzorgvuldigheid van het advies aan de kaak te stellen. 2.3.2 Standpunt van eiser Eiser betoogt dat de woning alleen geventileerd kan worden door de ramen open te zetten. Daardoor zal door de komst van de HSL de geluidsnorm 37 dB(A) binnen de woning zeker worden overschreden, terwijl anderzijds bij het gesloten houden van de ramen de norm van een minimale ventilatie niet wordt gehaald. Om het een en ander normconform te maken denkt eiser aan een mechanisch ventilatiesysteem met geluidsdempers. De kosten hiervan zijn op € 19.950,= gecalculeerd. Eiser betoogt verder dat verweerder ten onrechte meent dat, aangezien het geluid op de gevel volgens de berekeningen 50 dB(A) gaat bedragen, terwijl de maximale norm 57 dB(A) bedraagt, er om die reden geen vergoedbare schade kan ontstaan. De relevante verslechtering van de geluidssituatie ten opzichte van de geluidssituatie zonder HSL-Zuid kan volgens eiser wel degelijk een grondslag vormen voor schadevergoeding. Eiser wijst in dit verband op het akoestisch onderzoek van de DCMR Milieudienst Rijnmond van 11 augustus 1998, waarin de conclusie wordt getrokken dat het akoestisch klimaat verandert van goed naar slecht en dat er aanvullende maatregelen nodig zijn. Voorts betoogt eiser dat een voldoende onderbouwing van de getaxeerde waarden ontbreekt. Bovendien merkt eiser op dat diverse rechterlijke uitspraken zijn gedaan waarbij tengevolge van planologische maatregelen aanzienlijke vergoedingen als gevolg van waardever-minderingen van woonhuizen zijn verstrekt. Naar zijn mening bedraagt zijn totale schadepost die hij vergoedt wenst te zien € 49.479,=, bestaande uit een noodzakelijk aan te schaffen ventilatiesysteem met geluiddempers ad € 19.950,= en een waardevermindering van zijn woning op basis van de cijfers van de NVM-makelaars en de verkoopgegevens uit het kadaster ad € 29.529,=. 2.4 Beoordeling Anders dan verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat van het ontbreken van (proces)belang bij eiser geen sprake is. De rechtbank ziet niet in dat eisers belang zou zijn komen te vervallen nu het bestreden besluit mede gericht is aan zijn echtgenote, die niet mede beroep heeft ingesteld. Eiser is immers de aanvrager en ondertekenaar van het verzoek om schadevergoeding geweest en heeft al de van belang zijnde processuele handelingen verricht. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat eiser geen zakelijk recht ten aanzien van de woning toekomt, waardoor hij evenmin als belanghebbende bij het bestreden besluit zou kunnen worden aangemerkt. De waardering van eisers woning door de Schadecommissie onmiddellijk voor de peildatum op € 170.000,= is in dit geding niet in geschil. Wel heeft eiser problemen met het vastgestelde (getaxeerde) schadebedrag ad € 4.500,=. Onweersproken is dat blijkens de Nota van toelichting bij het Tracébesluit HSL-Zuid voor het aan te leggen tracé van de HSL-Zuid de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel van woningen is vastgesteld op 57 dB(A). Daarbij is uitgegaan van de normstelling in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder spoorwegen. Daarenboven dient er voor gezorgd te worden dat de geluidsbelasting bij gesloten ramen in geluidsgevoelige vertrekken van de woning, zoals woon- en slaapkamers, niet meer bedraagt dan 37 dB(A). De rechtbank ziet in hetgeen door eiser is gesteld geen aanleiding te twijfelen aan verweerders vaststelling dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A) op de gevel van eisers woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Planschadecommissie terecht geen noodzaak gezien tot het laten uitvoeren van geluidsmetingen in eisers woning. Een normale gevel dient immers ingevolge het Bouwbesluit een isolerende werking van minimaal 20 dB(A) hebben. Uitgaande van het feit dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning blijft binnen de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A), betekent dit ten aanzien van de geluidsbelasting in de woning het maximum van 37 dB(A) niet wordt overschreden. Nu de (geluids)normen niet worden overschreden kan de rechtbank verweerder volgen in diens standpunt dat geen noodzaak bestaat in het (afzonderlijk) vergoeden van de kosten van door eiser gewenste geluidsisolerende maatregelen. Voor de overheid bestaat er in dit geval op basis van de wettelijke regeling, die uitgaat van een geluidsbelasting bij gesloten ramen, geen plicht tot het treffen van maatregelen. Bovendien heeft de rechtbank geconstateerd dat de Schadecommissie bij het bepalen van de waardevermindering van eisers woning, waarbij zij kennis heeft genomen van het door eiser aangehaalde DCMR-rapport van meer dan 10 jaar geleden, de verslechterde geluidssituatie reeds heeft verdisconteerd. De rechtbank constateert voorts dat verweerder, hoewel aan de geluidsnormen wordt voldaan, wel degelijk aan eiser als gevolg van een verslechtering van de geluidssituatie ten opzichte van de geluidssituatie zonder HSL-Zuid een schadevergoeding heeft toegekend, waarbij na berekeningen met de zogenaamde MKM is uitgegaan van een matige verslechtering. Eiser heeft geen (onderbouwde) argumenten aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat er sprake is van meer dan een matige verslechtering van de geluidssituatie. Dat, zoals eiser ter zitting heeft betoogd, nog onduidelijk is hoe een en ander in de praktijk zal uitpakken, aangezien de hoge snelheidstrein nog niet in gebruik is genomen, is een juiste constatering en betekent dat thans uitgegaan moet worden van een berekening ten aanzien van de te verwachten geluidssituatie van het object, zoals neergelegd in het MKM-rapport. Ook een potentiële koper van de woning zal bij zijn aankoopbeslissing met deze gegevens rekening houden. Overigens heeft verweerder aangegeven dat één jaar na ingebruikname van de HSL de werkelijke geluidsbelasting gemeten zal worden. Indien zou blijken dat de geluidshinder dan feitelijk meer bedraagt dan dat waarvan bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding is uitgegaan, bestaat voor eiser de mogelijkheid om een nieuw/aanvullend verzoek om schadevergoeding in te dienen. Verweerder heeft zich ter zake van het toegekende schadebedrag gebaseerd op het advies van de Schadecommissie. Niet is door eiser betwist dat deze commissie is samengesteld uit deskundigen noch heeft hij vraagtekens geplaatst bij de onafhankelijkheid van deze commissie. Wel acht eiser de getaxeerde waarden aan twijfel onderhevig. Hij heeft de door hem veronderstelde waardevermindering van zijn woning onderbouwd met cijfers van NVM-makelaars en verkoopgegevens uit het kadaster. De rechtbank overweegt in dit verband dat inzichten van deskundigen in een geval als dit zijn gebaseerd op kennis en ervaring. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraak van 28 mei 2001, AB 2002/43, kan een nadere onderbouwing van die inzichten dan ook niet in alle gevallen worden verlangd. Het is niet onlogisch dat een taxateur niet alles cijfermatig inzichtelijk maakt doch zich als deskundige mede door zijn kennis, ervaring en intuïtie laat leiden. Wel mag worden verlangd dat de gedachtegang van de Schadecommissie duidelijk en voldoende controleerbaar is en dat haar advies voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Schadecommissie als gevolg van een groot aantal verzoeken om schadevergoeding in onder meer de [naam]buurt te [woonplaats], een uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de prijsontwikkeling van de woningen in deze buurten, zowel rond de peildatum 6 september 1999 als in de daarop volgende jaren. Daarbij is vastgesteld dat er een relatie bestaat tussen enerzijds de waarde van de woningen in de [naam]buurt en anderzijds de te verwachte toename van geluidhinder als gevolg van de HSL-Zuid en de ligging van een woning ten opzichte van het HSL-tracé. Vervolgens is een gedegen marktonderzoek verricht, waarbij tevens de bijzondere marktomstandigheden in [woonplaats] in acht zijn genomen. Na de beschrijving van eisers woning is met inachtneming hiervan deze woning beoordeeld. Daarbij is het type woning, situering, omvang van het perceel en dergelijke mede in aanmerking genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is bij die beoordeling voldaan aan de eis dat inzicht wordt verschaft in de gedachtegang van de Schadecommissie. Deze is voldoende controleerbaar. Met hetgeen eiser naar voren heeft gebracht en aan bescheiden heeft overgelegd ziet de rechtbank geen aanknopingspunt(en) op grond waarvan geoordeeld moet worden dat verweerder zich in redelijkheid niet op het advies van de Schadecommissie kon baseren. In de door eiser verstrekte gegevens wordt geen rekening gehouden met planologische vergelijkingen, causaal verband met het tracébesluit, de specifieke omstandigheden in een bepaalde omgeving en andere omstandigheden van het geval. Hiermee heeft eiser geenszins duidelijk gemaakt dat de taxatie van de waardevermindering van zijn woning niet juist noch dat het toegekende schadebedrag niet redelijk dan wel onbillijk is. Eiser heeft ook geen rapport van een deskundige overgelegd die zijn standpunten ondersteunen. Nu de Schadecommissie in haar advies op een duidelijke en volledige wijze inzicht heeft gegeven in de uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan de taxatie van de waardevermindering van eisers woning en er geen reden bestaat om te twijfelen aan de redelijkheid van de hoogte van de getaxeerde waardevermindering van die onroerende zaak, terwijl die waardevermindering ook overigens voorkomt als billijk, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat verweerder niet van de juistheid van het advies van de Schadecommissie heeft mogen uitgaan. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het advies van de Schadecommissie naar de wijze van totstandkoming dan wel naar de inhoud gebreken vertoont. Bovendien heeft eiser niet aangetoond dat er andersluidende besluiten ten aanzien van woningen bij hem in de buurt zijn genomen. Ook hetgeen eiser zonder enige nadere aanduiding heeft opgemerkt omtrent uitspraken waarbij voor het in de nabijheid wonen van een spoorweg een waardevermindering is vastgesteld van € 30.000,=, kan hieraan niet afdoen nu hoe dan ook niet is gebleken dat er sprake is van gelijke of vergelijkbare gevallen. Alles overziende, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid op basis van het advies van de Schadecommissie tot een schadevergoeding van € 4.500,= heeft kunnen komen. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. A.Verweij en mr. C.A. Schreuder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De griffier: De voorzitter: Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2009. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: