Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7687

Datum uitspraak2009-09-15
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-002923-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt ter zake van oplichting van een bejaarde vrouw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.


Uitspraak

Parketnummer: 24-002923-06 Parketnummer eerste aanleg: 07-480430-05 Arrest van 15 september 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 november 2006 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1971] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.A. van der Lem, advocaat te Deventer. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde, het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis gevorderd. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Het hof heeft ter terechtzitting de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Met inachtneming van die wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat: hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2005 tot en met 1 november 2005 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan die [slachtoffer] te kennen gegeven voor haar de belastingformulieren te willen invullen en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, enig geldbedrag diende over te maken naar de belastingdienst en dat zij, [slachtoffer], dit geldbedrag over enige tijd weer teruggestort zou krijgen, waardoor voornoemde [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; althans, indien terzake van het voorgaan de geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2005 tot en met 1 november 2005, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk (telkens) enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geldbedrag verdachte (telkens) anders dan door misdrijf, te weten ten behoeve van betaling aan de belastingdienst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Bewezenverklaring Het hof acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat: primair: hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode van 1 september 2005 tot en met 1 november 2005 in de gemeente [gemeente], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan die [slachtoffer] te kennen gegeven voor haar de belastingformulieren te willen invullen en vervolgens tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, enig geldbedrag diende over te maken naar de belastingdienst en dat zij, [slachtoffer], dit geldbedrag over enige tijd weer teruggestort zou krijgen, waardoor voornoemde [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: primair: oplichting. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het navolgende. Verdachte heeft zich in de periode van 1 september 2005 tot en met 1 november 2005 schuldig gemaakt aan oplichting van [slachtoffer], destijds een alleenstaande vrouw van 79 jaar. Verdachte heeft als uitvaartverzorger de crematie van de echtgenoot van [slachtoffer] voorbereid en uitgevoerd. Na de afwikkeling van de uitvaart heeft verdachte de belastingformulieren voor [slachtoffer] ingevuld. Die werkzaamheden vielen buiten het kader van zijn werkzaamheden als uitvaartverzorger. Verdachte heeft [slachtoffer] voorgehouden dat hij geld voor haar moest overmaken naar de belastingdienst en dat zij dit geld enige tijd later weer teruggestort zou krijgen. Daarop heeft [slachtoffer] grote contante geldbedragen bij de bank opgenomen. Verdachte heeft de bedragen in ontvangst genomen en deze vervolgens op zijn eigen bankrekening gestort. Verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer] financiële schade toegebracht. Ook heeft hij het vertrouwen dat zij in hem had gesteld beschaamd. Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 juli 2009 betrokken. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld. Anders dan advocaat-generaal acht het hof oplichting bewezen. Naar het oordeel van het hof is dit een ernstig strafbaar feit, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte in zijn hoedanigheid van uitvaartverzorger misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat een bejaarde weduwe in hem stelde. Een dergelijk feit rechtvaardigt de in eerste aanleg gevorderde en opgelegde straffen. Het hof zal daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft mede ten doel de verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Benadeelde partij Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. De benadeelde partij heeft € 3.000,00 materiële schadevergoeding gevorderd. Verdachte heeft aangevoerd dat hij € 10.000,00 van de benadeelde partij heeft ontvangen, dit aan de benadeelde partij heeft terugbetaald en niet weet waarop de vordering van € 3.000,00 gegrond is. Uit de rekeningafschriften van de benadeelde partij valt af te leiden dat er op 11 oktober 2005 (eenmaal) en op 17 oktober 2005 (viermaal) bij de bank grote geldbedragen zijn opgenomen van de bankrekening van de benadeelde partij. In totaal betreft het een bedrag van € 13.000,00. Naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat verdachte dit volledige bedrag als uitvloeisel van de door hem gepleegde oplichting en dus op onrechtmatige wijze van de benadeelde partij heeft gekregen. Daarvan is een bedrag van € 10.000,00 door verdachte teruggestort. Het hof is van oordeel dat het resterende bedrag van € 3.000,00, dat niet is teruggestort, als rechtstreekse schade moet worden aangemerkt, veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit. De vordering zal daarom worden toegewezen tot dat bedrag. Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden; beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast; beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag; wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van drieduizend euro; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van drieduizend euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats]; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. S.J. van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.