Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7695

Datum uitspraak2009-09-15
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-002723-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt ter zake van overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een geldboete van € 800. Daarnaast wordt een voorwaardelijke van ontzegging de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.


Uitspraak

Parketnummer: 24-002723-08 Parketnummer eerste aanleg: 07-605499-07 Arrest van 15 september 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 oktober 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1967] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een geldboete van € 800,00 subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis en daarbij een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal opleggen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat: hij op of omstreeks 07 september 2007 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 655 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Bewezenverklaring Het hof acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat: hij op 07 september 2007 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 655 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Voorts heeft het hof rekening gehouden met verdachtes financiële draagkracht, voor zover deze ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het navolgende. Verdachte heeft op 7 september 2007 in de gemeente [gemeente] een auto bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Het alcoholgehalte van zijn adem bedroeg 655 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Door in die toestand aan het verkeer deel te nemen heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 juli 2009 is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten. Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat hij zijn rijbewijs in verband met zijn baan als wijkverpleegkundige niet kan missen. Gelet hierop en gelet op het feit dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld zal het hof een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Nu het hof - zoals ook door de advocaat-generaal is gevorderd - volstaat met het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zal het daarnaast een hogere geldboete opleggen dan de oriëntatiepunten voor vergelijkbare gevallen aangeven. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van achthonderd euro; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zestien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden; beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging bij eventuele tenuitvoerlegging geheel in mindering wordt gebracht. Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. S.J. van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.