Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7721

Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3852 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan. Geen aanleiding om een medische deskundige te benoemen voor het verrichten van nader onderzoek. Juiste vaststelling medische beperkingen. De geselecteerde functie worden passend geacht.


Uitspraak

08/3852 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 mei 2008, 06/9610 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.C.H. Walkate, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Desverzocht heeft het Uwv een arbeidskundige rapportage overgelegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Walkate, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 juli 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% is. 1.2. Bij besluit van 23 oktober 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 23 mei 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. 2.2. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit vastgesteld dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Evenmin ziet de rechtbank aanknopingspunten dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. In dat verband heeft de rechtbank er mede op gewezen dat de verzekeringsartsen de bevindingen van de zogenoemde behandelende sector in hun overwegingen hebben betrokken. De rechtbank heeft niet de grief van appellant gevolgd dat hij ten onrechte niet beperkt is geacht ten aanzien van het werken in wisselende diensten en nachtdiensten. De rechtbank heeft het inwinnen van een medisch deskundigenadvies niet noodzakelijk geacht. 2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de geschiktheid van appellant voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voldoende is gemotiveerd. Nu een toereikende arbeidskundige onderbouwing eerst in beroep is gegeven, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. 3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld en dat zijn gezondheidssituatie sedert zijn beoordeling door het Uwv in 2003 niet is verbeterd. Hij kan (nog steeds) niet werken in wisselende diensten en nachtdiensten en zeker niet nu er bij hem sprake blijkt van epilepsie. Naar de mening van appellant had de rechtbank een medische deskundige moeten benoemen. Appellant voert tevens aan dat een aantal van de geduide functies moet vervallen, gelet op de omstandigheid dat hij niet beschikt over de voor die functies vereiste bekwaamheden en ervaring. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad is van oordeel dat hetgeen appellant in hoger beroep ter zake van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd, onvoldoende grond biedt om de rechtbank in haar oordeel niet te volgen. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vastgestelde beperkingen van appellant ten tijde hier in geding. De Raad onderschrijft tevens de overwegingen van de rechtbank die zien op de stelling van appellant dat hij beperkt is te achten ten aanzien van het werken in wisselende diensten en nachtdiensten. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om een medische deskundige te benoemen voor het verrichten van nader onderzoek. 4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad, uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen, in de eerste plaats van oordeel dat de functies die aan de onderhavige schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt en dat in de diverse arbeidskundige rapportages een als genoegzaam aan te merken toelichting is gegeven op de bij de geselecteerde functies aangebrachte signaleringen. 4.3. Voorts overweegt de Raad dat hij appellant niet volgt in diens betoog dat het Uwv de functies van wikkelaar spoelkokers (Sbc-code 267050) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) niet ten grondslag had mogen leggen aan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsschatting, omdat hij niet voldoet aan de functievereisten. Appellant voert aan dat in de functie wikkelaar de eis wordt gesteld dat hij beschikt over een VMBO-niveau en in staat is tot het volgen van een interne dan wel branchegerichte opleiding in een ROC en dat hij daarnaast vanwege het ontbreken van technische VMBO-jaren moet beschikken over één jaar ervaring in een technische productie-omgeving. Met betrekking tot de functie productiemedewerker industrie voert appellant aan dat in die functie enkele jaren vervolgonderwijs, bij voorbeeld VMBO, wordt vereist, alsmede het kunnen lezen en begrijpen van de Nederlandse taal. Daarnaast wordt in die functie enkele maanden ervaring met montagewerk (mechanisch of elektronisch) gevraagd. Appellant stelt dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv niet hebben gemotiveerd op grond waarvan aangenomen kan worden dat appellant aan die eisen kan voldoen. De Raad overweegt dat de toelichting op deze functies van bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon, in haar rapportage van 6 mei 2009, toereikend is. Deze bezwaararbeidsdeskundige wijst er op dat appellant, die in 1991 aan het Centrum Vakopleiding Volwassenen de opleiding timmerman met een diploma heeft afgesloten en jarenlang als onderhoudstimmerman bij bouwbedrijven heeft gefunctioneerd, voldoet aan het vereiste VMBO-niveau en het vereiste niveau van beheersing van de Nederlandse taal. Er is volgens deze bezwaararbeidsdeskundige geen enkele aanleiding voor de veronderstelling dat appellant zich de vereiste kennis niet eigen zal kunnen maken. De Raad voegt hieraan toe dat er bij hem ook overigens geen twijfel bestaat dat appellant aan de bedoelde functie-eisen voldoet. Daarbij neemt de Raad enerzijds aard en niveau van de desbetreffende functies in aanmerking, die blijken uit het zich onder de gedingstukken bevindende zogeheten Resultaat functiebeoordeling en anderzijds appellants arbeidsverleden en de inhoud van de laatstelijk door hem uitgeoefende functie, welke naar voren komen in het eerdervermelde, op dit punt niet door appellant bestreden arbeidskundig rapport van 6 mei 2009. 4.4. Uit het onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009. (get.) H. Bolt. (get.) A.E. van Rooij. TM