Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7744

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807450/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) het verzoek van [appellante] om voorschrift 2.5.6 van haar milieuvergunning van 4 mei 2004 in te trekken afgewezen.


Uitspraak

200807450/1/M2. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Rucphen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) het verzoek van [appellante] om voorschrift 2.5.6 van haar milieuvergunning van 4 mei 2004 in te trekken afgewezen. Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 november 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante] en het college zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze daarop naar voren te brengen. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag, ing. D.C. Blokland en F. van Obbergen, en verweerder vertegenwoordigd door ing. M.L.M. Sijmens en mr. B. Wouters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn [belanghebbenden] als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. In vergunningvoorschrift 2.5.6 is bepaald: "Deuren en ramen in de buitengevel van de gebouwen moeten tijdens lawaaimakende werkzaamheden, gesloten worden gehouden. Deuren mogen dan slechts worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen". 2.2. [appellante] verzet zich tegen de weigering van het college om vergunningvoorschrift 2.5.6 in te trekken. Zij stelt dat het geluidonderzoek van de Regionale Milieudienst West-Brabant van 15 mei 2007 waar het bestreden besluit op is gebaseerd onjuist is uitgevoerd. De metingen voldoen niet aan de maatstaven die de Handleiding meten en rekenen industrielawaai daarvoor stelt en geven geen juist beeld van de bedrijfssituatie. Bovendien is het onderzoek achterhaald omdat inmiddels uitgevoerde maatregelen ter voorkoming van geluidhinder niet zijn meegenomen. Een in opdracht van [appellante] uitgevoerd onderzoek zou volgens haar wel representatief zijn. 2.2.1. Het college voert aan dat uit het geluidonderzoek blijkt dat het binnengeluidniveau hoger is dan het geluidniveau waar het bij de vergunning behorende geluidrapport van uit gaat. Hierdoor worden volgens het college de grenswaarden voor het maximale geluidniveau overschreden. Tevens blijkt uit de berekeningen van het rapport dat met geopende deuren ook in de avond- en nachtperiode niet aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan. 2.2.2. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, blijkt dat aan de hand van het geluidonderzoek van de Regionale Milieudienst West-Brabant van 15 mei 2007, waar het bestreden besluit op is gebaseerd, niet kan worden beoordeeld of er bij geopende deuren sprake zal zijn van een overschrijding van de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van woningen van derden. Evenmin kan op basis van dit onderzoek worden bepaald of aan de vergunde maximale geluidniveaus kan worden voldaan. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten. 2.3. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rucphen van 5 augustus 2008; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rucphen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat het college aan [appellante] voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Klap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 315.