Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7754

Datum uitspraak2009-09-10
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200905792/1/H1 en 200905792/2/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Marum (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en aanlegvergunning verleend voor het aanleggen van een nieuwe ontsluitingsweg naar de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200905792/1/H1 en 200905792/2/H1. Datum uitspraak: 10 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 23 juni 2009 in zaak nrs. 09/587 en 09/453 in het geding tussen: [appellanten] en het college van burgemeester en wethouders van Marum. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Marum (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en aanlegvergunning verleend voor het aanleggen van een nieuwe ontsluitingsweg naar de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij uitspraak van 23 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [vergunninghouder], [belanghebbende A] en [belanghebbende B], wonend te [woonplaats] (hierna: [vergunninghouder] en anderen), een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 augustus 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. R. Klarus, advocaat te Emmen, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghouder] en anderen, bijgestaan door mr. D. Rietberg, advocaat te Groningen, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg. Vaststaat dat dit plan in strijd is met de ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" geldende bestemming "Agrarische doeleinden". Om medewerking aan het plan te kunnen verlenen heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). 2.3. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling voor het plan heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij - zakelijk en beknopt weergegeven - aan dat het vrijstellingsbesluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat bij de besluitvorming onvoldoende rekening is gehouden met hun belang bij het behoud van hun privacy en vrij uitzicht. 2.3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de ruimtelijke onderbouwing van het plan niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing wordt met het plan beoogd een meer overzichtelijke en veilige ontsluiting van het perceel op de Carolieweg te verwezenlijken. Daarbij is in aanmerking genomen dat de huidige ontsluitingsweg 2,5 meter breed is, een haakse bocht heeft vlak langs een diepe sloot en voorts pal naast het huis van [belanghebbende B] aan de [locatie 2] op de doorgaande weg aansluit. De aansluiting is voorts nabij een bocht in de doorgaande weg gesitueerd. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college met de nieuw aan te leggen rechte weg, die 3 meter breed is en verder van de bocht in de doorgaande weg is voorzien en niet vlak naast een woning op de doorgaande weg aansluit, de veiligheid beter gewaarborgd heeft kunnen achten, bij welk oordeel de voorzitter van belang acht, dat het college daarbij een ruime mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de voorzieningenrechter het door [appellanten] overgelegde rapport van Boersma en Van Alteren niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Het in dat rapport gestelde heeft de voorzieningenrechter evenwel terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat de aan het plan ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing gebrekkig is. De in het rapport van Boersma en Van Alteren geopperde mogelijkheid van aanpassing van de bestaande weg maakt dit niet anders. Het college van burgemeester en wethouders dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het project, waarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Hiervan is geen sprake, nu ook bij aanpassing van de huidige weg deze nog steeds nabij een bocht in de doorgaande weg en vlak langs de woning van [belanghebbende B] zou zijn gesitueerd. 2.3.2. Voor zover [appellanten] door de aanleg van de nieuwe weg in eniger mate worden getroffen in hun belang bij het behoud van het bestaande uitzicht en van een ongeschonden privacy, is niet gebleken dat het college, mede gelet op de belangen van [vergunninghouder], [belanghebbende A] en [belanghebbende B], aan dat belang, gelet op de aan het college toekomende beslissingsruimte, een zodanig gewicht had dienen toe te kennen dat het de gevraagde vrijstelling in redelijkheid niet had mogen verlenen, in aanmerking genomen dat de voorziene weg op circa 30 meter van het terras van [appellanten] komt te liggen, daartussen beplanting zal staan en slechts één perceel zal ontsluiten, zodat daarvan slechts beperkt gebruik zal worden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel. 2.4. Het betoog faalt. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Hanrath voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2009 392.