Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7755

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900914/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) geweigerd [appellant] ontheffing te verlenen voor het innemen van een ligplaats met het [woonschip] en het hebben van de met de ligplaats verband houdende voorzieningen.


Uitspraak

200900914/1/H3. Datum uitspraak: 16 september 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 december 2008 in zaak nr. 08/812 in het geding tussen: appellant en het college van gedeputeerde staten van Utrecht. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) geweigerd [appellant] ontheffing te verlenen voor het innemen van een ligplaats met het [woonschip] en het hebben van de met de ligplaats verband houdende voorzieningen. Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 december 2008, verzonden op 24 december 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 2 maart 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Haije, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Wink en mr. H.S. Heite, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 7e, eerste lid, van de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996 (hierna: de verordening), voor zover thans van belang, gelden bij een ontheffing in elk geval de volgende voorschriften: a. lengte, breedte en hoogte van het woonschip zijn respectievelijk ten hoogste 18 meter, 6 meter en 3,50 meter; b. bij een puntdak, lessenaarsdak, gebogen dak, schilddak of splitlevel kan de nokhoogte ten hoogste 4 meter zijn, mits de goothoogte rondom ten hoogste 3,50 meter is. Ingevolge het tweede lid worden de maten vastgesteld, waar zij het grootst zijn. De hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn. 2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de term goothoogte in voormelde bepaling. Volgens [appellant] dient onder goothoogte, nu de betekenis van die term niet is gedefinieerd in de verordening, naar normaal spraakgebruik te worden verstaan: de hoogte van het kanaal langs het dak van een huis om het regenwater op te vangen. De goothoogte van het door [appellant] ingediende ontwerp voor een woonschip ligt aldus op 3,50 meter en niet op 3,75 meter, zoals de rechtbank heeft aangenomen. 2.3. Dat betoog slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2007 in zaak nr. 200607089/1, onder goothoogte de afstand vanaf de waterspiegel tot de snijlijn tussen het dakvlak en een verticaal gevelvlak verstaan. Dat in dit geval de goot onder aan een uitstekend dakvlak, lager dan die snijlijn, is bevestigd, maakt dat niet anders. Volgens de toelichting op de verordening is het doel van die verordening het voorkomen van onaanvaardbare schade aan natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische of archeologische waarden. Met artikel 7e, eerste lid, wordt volgens de toelichting beoogd het schoenendooskarakter van woonschepen te doorbreken. Door de hoogte van de goot, aangebracht op een andere plek dan ter hoogte van de bedoelde snijlijn, aan te merken als de goothoogte in de zin van die bepaling, zou aan deze doelstellingen onvoldoende recht worden gedaan. Nu het ontwerp van het woonschip in de lengterichting rechte wanden heeft die 3,75 meter hoog zijn, heeft de rechtbank terecht aangenomen dat de goothoogte op 3,75 meter is gelegen en daarom niet aan de vereisten van artikel 7e, eerste lid, aanhef en onder b, van de verordening is voldaan. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Klein lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009. 176-622.