Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7758

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809144/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 mei 2004 heeft de burgemeester van Uden (hierna: de burgemeester) geweigerd [appellant] vergunning te verlenen voor de exploitatie van een seksinrichting op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200809144/1/H3. Datum uitspraak: 16 september 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2008 in zaak nr. 07/2739 in het geding tussen: [appellant] en de burgemeester van Uden. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 mei 2004 heeft de burgemeester van Uden (hierna: de burgemeester) geweigerd [appellant] vergunning te verlenen voor de exploitatie van een seksinrichting op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 18 januari 2005 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 oktober 2008, verzonden op 10 november 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 januari 2009. De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Groenewoud, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G.C.M. Bos, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Uden (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting te exploiteren of te wijzigen in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebieden of delen van de gemeente. Ingevolge artikel 3.2.2, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, is de exploitant van een seksinrichting niet in enig opzicht van slecht levensgedrag. Ingevolge artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, wordt de vergunning geweigerd indien de exploitant niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen. Ingevolge artikel 3.4.1, eerste lid, vervalt de vergunning zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd. 2.2. Het college betoogt tevergeefs dat [appellant] geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep omdat uit uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat hij zijn bedrijfsactiviteiten als eenmanszaak aan het adres [locatie] te [plaats] heeft gestaakt per 13 april 2006 en een eerder aan hem verleende vergunning, gelet op artikel 3.4.1, eerste lid, van de APV, per die datum zou zijn vervallen. Nu nog geen vergunning aan [appellant] is verleend, valt niet in te zien dat deze bepaling van toepassing zou zijn indien het hoger beroep ertoe zou leiden dat hem alsnog een vergunning wordt verleend. Ook kan niet met succes worden staande gehouden dat [appellant], indien hem alsnog een vergunning wordt verleend, de exploitatie van de seksinrichting niet opnieuw zou kunnen starten. 2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is voldaan aan de eis dat [appellant] niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Zij heeft daartoe overwogen dat door de politie op 21 november 2001 is geconstateerd dat in de seksinrichting van [appellant] een minderjarige persoon als prostituee werkzaam was en dat door de politie op 13 maart 2002 en op 10 december 2002 is geconstateerd dat aldaar prostituees aanwezig waren die niet gerechtigd waren in Nederland arbeid te verrichten. 2.4. In hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat hij van mening blijft dat deze door de gemeente aangevoerde feiten niet kunnen worden gebruikt als grond voor weigering van de exploitatievergunning. Hij heeft daartoe slechts verwezen naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Deze gronden zijn door de rechtbank gemotiveerd weerlegd. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop het oordeel is gebaseerd. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit brengt mee dat aan het verzoek van [appellant] aan de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien door hem alsnog een exploitatievergunning te verlenen, niet wordt toegekomen. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Klein voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009. 413.