Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7765

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901648/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 januari 2008 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde (hierna: het dagelijks bestuur) aan L. [appellant] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het wijzigen van de achterpui en het plaatsen van een balkon aan de achterzijde van zijn woning aan de [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200901648/1/H1. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant] en anderen, wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2009 in zaak nr. 08/2121 in het geding tussen: [appellant] en anderen en het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 januari 2008 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde (hierna: het dagelijks bestuur) aan L. [appellant] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het wijzigen van de achterpui en het plaatsen van een balkon aan de achterzijde van zijn woning aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 1 april 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [partij], daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en in plaats daarvan een nieuwe besluit genomen waarin de vrijstelling en bouwvergunning worden geweigerd. Bij uitspraak van 9 februari 2009, verzonden op 10 februari 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2009, hoger beroep ingesteld. [partij] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2009, waar L. [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.E. Jendsen, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.A. Karreman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [partij], derdebelanghebbende, vertegenwoordigd door [partij], en echtgenoot van [partij] gehoord. 2. Overwegingen 2.1. De woning van [appellant] aan de [locatie sub 1] is een dijkwoning, die aan de voorzijde uit twee woonlagen bestaat en aan de achterzijde uit drie. Hetzelfde geldt voor de naastgelegen woning van [partij] aan de [locatie sub 2]. Het bouwplan voorziet, voor zover thans van belang, in de plaatsing van een balkon, ook aangeduid als terras, tegen de achtergevel van de woning van [appellant]. De vloer van het balkon bevindt zich op het niveau van de beganegrondvloer van de voorzijde van de woning. De zijkant van het balkon loopt over een lengte van 4 m langs de grens tussen het perceel van [appellant] en dat van [partij]. Deze zijkant wordt volgens het bouwplan voorzien van een 1,80 m hoge schutting. 2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hordijkerbuurt" (hierna: het bestemmingsplan). Ingevolge het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Recreatie". 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vrijstelling van het geldende bestemmingsplan alsnog te weigeren omdat het bepaalde in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de verwezenlijking van het bouwplan in de weg staat. [appellant] voert hiertoe aan dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt door te oordelen dat, teneinde vast te stellen of het balkon uitzicht biedt op het naburige erf, vanaf elke plaats op het balkon in alle richtingen gekeken mag worden en dat het niet van belang is dat de zijkant van het balkon wordt dichtgemaakt met een schutting. 2.3.1. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het BW is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt de in dit artikel bedoelde afstand gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven. 2.3.2. Het betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 december 2006 in zaak nrs. 200604465/1 en 200604465/2), is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding, wanneer zo'n belemmering een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om die vraag te beantwoorden. 2.3.3. Niet staat vast dat het balkon rechtstreeks uitzicht geeft op het naburige erf. Voorts kan uit de bewoordingen van artikel 5:50, eerste lid, gelezen in verband met het derde lid, van het BW niet zonder meer worden afgeleid dat, naast het rechtstreeks uitzicht, ook het uitzicht dat niet rechtstreeks is, het zogenoemde zijdelings uitzicht, dient te worden begrepen onder het verbod dat in dit artikel is verwoord. Hieruit volgt dat van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van de vrijstelling in de weg staat, geen sprake is. Het besluit op bezwaar berust derhalve, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 1 april 2008 van het dagelijks bestuur alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient eveneens te worden vernietigd. 2.5. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2009 in zaak nr. 08/2121; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde van 1 april 2008, kenmerk 08/02102; V. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; VI. gelast dat de deelgemeente IJsselmonde aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Soede lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 270-619.