Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7767

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901450/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Margraten (hierna: het college) aan [appellant] (hierna: [appellant]) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een raamopening in de westgevel van zijn woning, gelegen aan [locatie] te [plaats]. Aan de vrijstelling heeft het college twee voorwaarden verbonden.


Uitspraak

200901450/1/H1. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 januari 2009 in zaak nr. 08/683 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Margraten. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Margraten (hierna: het college) aan [appellant] (hierna: [appellant]) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een raamopening in de westgevel van zijn woning, gelegen aan [locatie] te [plaats]. Aan de vrijstelling heeft het college twee voorwaarden verbonden. Bij besluit van 28 maart 2008 heeft het college het door [appellant] tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 januari 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 9 april 2009 heeft [partij] een reactie ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G.P.M. Brouns, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door L. van den Hombergh, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in de legalisering van een reeds gerealiseerde raamopening in een muur van een uitbreiding van de woning van [appellant]. Voor deze uitbreiding is op 1 augustus 2006 vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning verleend. Deze vrijstelling en bouwvergunning voorzagen niet in de reeds gerealiseerde raamopening. Aangezien het college het bouwplan in strijd achtte met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW), heeft het aan de bij het primaire besluit verleende vrijstelling de voorwaarden verbonden dat het bedoelde raam vaststaand is en het daarin aan te brengen glas ondoorzichtig. 2.2. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het BW is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. Ingevolge artikel 5:50, derde lid, van het BW wordt de in dit artikel bedoelde afstand gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven. Ingevolge artikel 5:51 van het BW mogen in muren, staande binnen de in het vorige artikel aangegeven afstand, steeds lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de voorwaarden in redelijkheid aan de vrijstelling heeft kunnen verbinden. Daartoe voert hij aan dat het verbod van artikel 5:50 van het BW op het bedoelde raam niet van toepassing is, nu het recht op visuele privacy van [partij], dat dit artikel beoogt te beschermen, niet wordt geschonden. Volgens [appellant] biedt het raam slechts uitzicht op de oprit van [partij], die ook vanaf de openbare weg zichtbaar is. Van schending van de privacy van [partij] kan daarom geen sprake zijn, aldus [appellant]. 2.3.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 december 2006 in zaak nrs. 200604465/1 en 200604465/2), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding, wanneer zo'n belemmering een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om die vraag te beantwoorden. 2.3.2. Het raam bevindt zich binnen 2 m van de perceelgrens en biedt rechtstreeks uitzicht op het erf van [partij]. Nu deze geen toestemming heeft gegeven voor het plaatsen ervan, dient te worden vastgesteld dat voor het plaatsen van het venster een evidente privaatrechtelijke belemmering bestaat. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het voor de toepasselijkheid van artikel 5:50 van het BW van belang is op welke wijze gebruikt wordt gemaakt van het deel van het naburige erf waarop het venster uitzicht biedt. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden geoordeeld dat het college bij het besluit op bezwaar in redelijkheid de vrijstelling met de daaraan verbonden voorwaarden in stand kon laten. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Soede lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 270-619.