Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7777

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806674/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 januari 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IEH Group B.V. vier lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van bepalingen van Verordening (EG) 1013/2006.


Uitspraak

200806674/1/M2. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IEH Group B.V., gevestigd te Mijdrecht, appellante, en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 januari 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IEH Group B.V. vier lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van bepalingen van Verordening (EG) 1013/2006. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft de minister het door IEH Group B.V. hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft IEH Group B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 september 2008. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 25 november 2008 heeft de minister zijn besluit van 22 juli 2008 gewijzigd, en besloten naar aanleiding van het bezwaar alsnog één van de opgelegde lasten anders te formuleren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2009, waar IEH Group B.V., vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, en [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.P. Beudeker, mr. drs. M.E. Oderkerk en A.J.M. Post, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht moet het beroep worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 25 november 2008, waarbij het bestreden besluit van 22 juli 2008 gedeeltelijk is gewijzigd. 2.2. De opgelegde lasten onder dwangsom houden in dat IEH Group B.V. zich dient te onthouden van overtreding van een aantal bij de lasten vermelde bepalingen uit de Wet milieubeheer in samenhang met bepalingen uit de Verordening (EG) 1013/2006. 2.3. IEH Group B.V. betoogt allereerst dat de minister niet bevoegd was de lasten onder dwangsom op te leggen. 2.4. De minister heeft de vier lasten onder dwangsom opgelegd vanwege bij controles op 22 en 25 juni 2007 geconstateerde overtredingen. De in de bestreden besluiten genoemde incidenten in april 2008 waarbij containers niet mochten worden uitgevoerd, en waarbij in Antwerpen een container met vervuild plastic zou zijn aangetroffen, zijn, zo is door de minister ter zitting bevestigd, niet ten grondslag gelegd aan de oplegging van de lasten. 2.5. De minister stelt dat IEH Group B.V. in juni 2007 heeft gehandeld in strijd met de volgende - al dan niet in samenhang te beschouwen - bepalingen: artikel 1, derde lid, onder b, artikel 11, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, onder e, van Verordening 259/93, artikel 1, vierde lid, van Verordening 1547/99 samen met bijlage D van die verordening, en artikel 10.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals die bepalingen tot 12 juli 2007 golden (hierna: de oude bepalingen). De minister heeft lasten opgelegd vanwege overtreding van de volgende per 12 juli 2007 in werking getreden, al dan niet in samenhang te beschouwen, bepalingen: artikel 2, onder 35, sub e, artikel 2, onder 35, sub f, artikel 3, tweede lid, artikel 18, eerste lid, artikel 18, tweede lid, artikel 36, eerste lid, onder f, artikel 36, eerste lid, onder g, artikel 37, vierde lid, en artikel 49, van Verordening (EG) 1013/2006 en artikel 10.60, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de nieuwe bepalingen). De minister heeft toegelicht dat de in juni 2007 geconstateerde gedragingen, indien zij ten tijde van het besluit van 11 januari 2008 zouden plaatsvinden, een overtreding van de per 12 juli 2007 in werking getreden nieuwe bepalingen zouden opleveren. 2.6. De Afdeling stelt voorop dat, tenzij vanwege een klaarblijkelijk dreigend gevaar van een overtreding preventief een last wordt opgelegd, slechts de bevoegdheid bestaat om onder dwangsom te gelasten een bepaling na te leven, nadat een overtreding van die bepaling heeft plaatsgevonden. De minister heeft ter zitting bevestigd dat de opgelegde lasten geen preventieve lasten zijn. Daarom staat thans uitsluitend ter beoordeling of hij ervan mocht uitgaan dat de nieuwe bepalingen, waarop de opgelegde lasten betrekking hebben, zijn overtreden. Volgens de minister is dit het geval omdat de nieuwe bepalingen moeten worden beschouwd als een voortzetting van de voor die tijd geldende oude bepalingen die, naar de minister stelt, zijn overtreden. 2.7. De Afdeling constateert dat de oude en de nieuwe bepalingen weliswaar betrekking hebben op hetzelfde onderwerp - de overbrenging van afvalstoffen - maar qua redactie, systematiek en de aan de overbrenging gestelde eisen grote verschillen kennen. Reeds daarom is een overtreding van de oude bepalingen niet mede een overtreding van de nieuwe bepalingen. De minister heeft gelet hierop ten onrechte geoordeeld dat hij vanwege de door hem gestelde overtreding van de oude bepalingen bevoegd was om onder dwangsom de naleving van de nieuwe bepalingen te gelasten. 2.8. Het beroep is gegrond. De besluiten van 22 juli 2008 en 25 november 2008 komen voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 11 januari 2008 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. 2.9. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Bij deze veroordeling betrekt de Afdeling tevens de kosten van de bezwaarprocedure. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt de besluiten van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 juli 2008, kenmerk VI/BZ 2008068371, en van 25 november 2008; III. herroept het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 januari 2008, kenmerk VI/NW/2008004756/MV; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de onder II genoemde besluiten; V. veroordeelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IEH Group B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; VI. gelast dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IEH Group B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 262.